ECLI:NL:RBNHO:2020:9265

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5251
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor erfafscheiding in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een erfafscheiding. Eiser en eiseres, wonende in [woonplaats], hadden een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfafscheiding van ongeveer twee meter hoog in de voortuinen van hun percelen [perceel 1] en [perceel 2]. De gemeente Hoorn, als verweerder, heeft deze aanvraag op 6 mei 2019 afgewezen, omdat de hoogte van de erfafscheiding in strijd was met het bestemmingsplan "Grote Waal", dat een maximale hoogte van 1 meter toestaat.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 17 oktober 2019 ongegrond verklaard. Eiser en eiseres hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 24 juli 2020 zijn beide partijen verschenen, waarbij de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. S. Bogaarts.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres beoordeeld. Aangezien eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit, werd haar beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor eiser werd het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning terecht was. De rechtbank benadrukte dat het stedenbouwkundige belang van het behoud van een open en vriendelijk beeld in de voortuinen zwaarder weegt dan het belang van eiser. De rechtbank concludeerde dat de activiteit in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Bogaarts).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2019 heeft verweerder geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding in de voortuinen van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] in [woonplaats] (de percelen).
Bij besluit 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser en eiseres hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2020. Eiser en eiseres zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan bij de bestuursrechter geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Gesteld noch gebleken is van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten. De rechtbank zal het beroep voor zover ingediend door eiseres daarom niet-ontvankelijk verklaren.
2. Eiser heeft in de voortuinen van [perceel 1] en [perceel 2] in [woonplaats] een erfafscheiding opgericht van ongeveer twee meter hoog. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Grote Waal” (het bestemmingsplan). Het perceel heeft als bestemming ‘Wonen’. Op grond van artikel 17.2.4 van de planregels mag de bouwhoogte van de erfafscheiding niet meer bedragen dan 1 meter. Verweerder kan met toepassing van artikel 33 van de planregels hiervan afwijken, maar wil hier geen gebruik van maken. Op 6 mei 2019 heeft verweerder geweigerd een vergunning te verlenen voor de activiteiten bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en de Welstandsnota 2017. Volgens artikel 17.2.4 van de planregels is het niet toegestaan om een erfafscheiding hoger dan 1 meter te bouwen. Het stedenbouwkundige belang van behoud van een open en vriendelijk beeld bij voorerven dient zwaarder te wegen dan het belang van eiser. De inrichting van voorerven is sterk bepalend voor het straat- en bebouwingsbeeld en deze dient naar het stedenbouwkundige uitgangspunt te worden beschermd. Een afwijkingsvariant is stedenbouwkundig acceptabel, indien deze bestaat uit een gaasconstructie van maximaal 1,80 meter hoog waar groen tegenaan geplant kan worden.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Verweerder dient te beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Dit betekent dat de door verweerder aangedragen alternatieven voor de erfafscheiding geen onderdeel uitmaken van deze procedure.
5.1
Eiser voert aan dat er meer schuttingen in de gemeente zijn die niet aan de eisen voldoen, maar dat deze er mogen staan omdat er geen melding van is gemaakt. Eiser noemt het schuurtje op [adres] die tegen de schutting aan is gebouwd, met een hoogte van twee meter. Voorts heeft eiser verklaringen van de buren overgelegd, waaruit blijkt dat zij geen bezwaren hebben tegen het plaatsen van de schutting.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen concrete voorbeelden heeft genoemd van situaties die niet aan de regels voldoen. Voor zover eiser de overkapping op [adres] noemt, is deze situatie inmiddels onder de aandacht gebracht van de toezichthouders.
5.3.1
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu eiser geen concrete gevallen/adressen heeft genoemd van schuttingen als die van eiser of die niet aan de regels voldoen en waar wel een vergunning voor is verleend.
5.3.2
Dat de buren geen bezwaren hebben tegen het plaatsen van de schutting maakt niet dat verweerder de gevraagde vergunning niet heeft kunnen weigeren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Het beroep voor zover ingediend door eiser is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep voor zover ingediend door eiseres niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover ingediend door eiser ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2020. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig. alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.1
1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bijlage II Bor
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
Bestemmingsplan Grote Waal
Artikel 17 Wonen
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding, mag niet meer bedragen dan:
a. 1. 1 m, of
1. niet hoger dan 2 m, en
2. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
achter de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan, en
op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
bb. ij afwijking van het bepaalde onder a mogen erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw over het gedeelte tussen het hoofdgebouw en de bij behorende bouwwerken ten hoogste 2 m bedragen, indien een bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel van het hoofdgebouw is gesitueerd.
Artikel 33 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van:
b. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;