Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van vier maanden samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen en verkopen van cocaïne, en de rechtbank heeft op basis van bewijsmiddelen, waaronder tapverslagen en verklaringen van getuigen, geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten onderling contacten hebben onderhouden en afspraken hebben gemaakt over de verkoop van cocaïne.
De rechtbank heeft de rol van de verdachte in deze voorbereidingshandelingen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze handelingen. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de verkoop van cocaïne aan een medeverdachte in Duitsland, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte regelmatig contact hebben gehad over prijzen, hoeveelheden en de kwaliteit van de cocaïne.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest op te leggen, alsmede een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot deze sancties, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.