ECLI:NL:RBNHO:2020:9257

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
15/870126-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van cocaïne

Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van vier maanden samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen en verkopen van cocaïne, en de rechtbank heeft op basis van bewijsmiddelen, waaronder tapverslagen en verklaringen van getuigen, geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten onderling contacten hebben onderhouden en afspraken hebben gemaakt over de verkoop van cocaïne.

De rechtbank heeft de rol van de verdachte in deze voorbereidingshandelingen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze handelingen. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de verkoop van cocaïne aan een medeverdachte in Duitsland, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte regelmatig contact hebben gehad over prijzen, hoeveelheden en de kwaliteit van de cocaïne.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest op te leggen, alsmede een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot deze sancties, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870126-17
Uitspraakdatum: 10 november 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.J.G. Leeuw, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 31 januari 2017, te Schiphol en/of Almere en/of Hoofddorp en/of elders in Nederland en/of
Duitsland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
om (een) feit(en), bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of bewerken en/of verwerken en/of verstrekken en/of verkopen en/of afleveren van (een) hoeveelhe(i)den cocaïne, althans (een) middel(en) van lijst I van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen,
(een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
(een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) daartoe:
- onderling contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of ontmoetingen afgesproken en/of
- met (een) tussenperso(o)n(en)/afnemer(s) in Duitsland van de cocaïne contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of ontmoetingen afgesproken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit met dien verstande dat de in de tenlastelegging opgenomen periode een aanvang neemt op 1 oktober 2016.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Verkoop cocaïne aan [getuige]
Op 13 februari 2018 is door getuige [getuige] in de onderhavige zaak een verklaring afgelegd. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat [getuige] cocaïne zou kopen van zijn neef, medeverdachte [medeverdachte] . In het kader van deze deal zou [getuige] op donderdag 15 december 2016 vanuit zijn woonplaats in Duitsland samen met twee anderen naar Nederland komen. Zij zouden [medeverdachte] die dag ontmoeten en de cocaïne zien. Daarbij zou ook het puurheidsgehalte van de cocaïne worden getest. [getuige] heeft de afspraak op 15 december 2016 afgezegd met de mededeling dat hij het geld voor de cocaïne niet bij elkaar kon krijgen; de ontmoeting heeft niet plaatsgevonden. Hierna hebben [getuige] en [medeverdachte] nog contact gehad, waarbij [medeverdachte] aanspoorde geld te gaan verdienen zodat de deal alsnog kon doorgaan.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaring van [getuige] , nu hij ook zichzelf belast en de verklaring bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen.
Ten eerste bevindt zich in het dossier een aantal tapverslagen van gesprekken tussen [getuige] en [medeverdachte] . In deze gesprekken wordt over en weer onder meer gesproken over 1ᵉ en 2ᵉ kwaliteit, hele en halve, gereedschap en prijzen. [getuige] heeft met betrekking tot die gesprekken verklaard dat [medeverdachte] en hij spreken over de kwaliteit van de door [getuige] te kopen cocaïne, hele en halve kilo’s, gereedschap om de puurheid van de door [medeverdachte] te leveren cocaïne te testen en de (kilo)prijs voor die cocaïne.
Ten tweede heeft [medeverdachte] bevestigd dat de gesprekken die hij met [getuige] voerde, gingen over drugs.
Tot slot zijn onder [medeverdachte] twee drugstesters in beslag genomen. Deze vondst is in lijn met de verklaring van [getuige] dat de door [medeverdachte] te leveren cocaïne zou worden getest op puurheid.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [medeverdachte] en [getuige] met elkaar hebben afgesproken om op 15 december 2016 cocaïne te verkopen respectievelijk kopen en dat toen deze deal niet doorging, [medeverdachte] en [getuige] contact zijn blijven houden over een nieuwe deal.
De rol van verdachte
De vraag is vervolgens welke rol verdachte bij deze afspraak heeft gespeeld. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
In de bewezenverklaarde periode heeft [medeverdachte] niet alleen regelmatig telefonisch contact gehad met [getuige] , maar ook met verdachte. In hun gesprekken valt op dat door verdachte en [medeverdachte] in soortgelijke verhullende taal wordt gesproken als in de gesprekken tussen [medeverdachte] en [getuige] . Er wordt, net als in de gesprekken met [getuige] , gesproken over prijzen, half kopen en kwaliteit.
Met betrekking tot de door [getuige] afgeblazen deal op 15 december 2016 overweegt de rechtbank het volgende. Op 13 december 2016 belt [medeverdachte] om 19:27 uur met [getuige] en maakt met hem voornoemde afspraak voor donderdag 15 december 2016. Direct na dit telefoongesprek met [getuige] belt [medeverdachte] om 19:32 uur naar verdachte. Verdachte zegt [medeverdachte] dat hij hem later zal terugbellen. Om 20:37 uur belt [medeverdachte] opnieuw naar verdachte. Uiteindelijk voeren [medeverdachte] en verdachte om 22:01 uur een gesprek. In dit gesprek deelt [medeverdachte] aan verdachte mede dat ‘die familie, vriend van mij’ – de rechtbank begrijpt: [getuige] – donderdag komt. Verdachte reageert hierop door te zeggen dat hij zijn huiswerk zal gaan maken. De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek niet anders kan worden uitgelegd dan dat verdachte de aan [getuige] te verkopen cocaïne zal regelen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de verkoop van cocaïne aan een medepleger in Duitsland in de periode 1 oktober 2016 tot en met 31 januari 2017. Alhoewel er aanwijzingen zijn dat verdachte en de medeverdachte ook voor 1 oktober 2016 al contacten hadden die betrekking hadden op de eventuele invoer/uitvoer van drugs, leveren deze aanwijzingen naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs op voor ten laste gelegde gedragingen in de periode vóór 1 oktober 2016.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 januari 2017 in Nederland en/of
Duitsland
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders daartoe onderling contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of ontmoetingen afgesproken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij wijze van subsidiair standpunt, verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de in- en/of uitvoer van cocaïne en de verkoop en/of aflevering daarvan. De handelingen van verdachte waren erop gericht om een hoeveelheid cocaïne te verkopen aan een van de mededaders, die zich in Duitsland bevond. In aanloop naar deze verkoop hebben verdachte en een van zijn mededaders regelmatig contact met elkaar gehad over prijzen, hoeveelheden en de kwaliteit van de cocaïne.
De rechtbank acht het bewezenverklaarde feit ernstig. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Aan de in- en uitvoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden en ook handelingen die gericht zijn op de voorbereiding en het bevorderen van de in-/uitvoer van cocaïne worden met aanzienlijke straffen bedreigd.
Verdachte en zijn medeverdachte waren ten tijde van het delict beiden werkzaam op Schiphol. Alhoewel de rechtbank het zeer kwalijk vindt dat Schipholmedewerkers zich bezig houden met het organiseren van drugsdeals, kan de rechtbank niet vaststellen dat zij met betrekking tot de bewezen geachte gedragingen misbruik hebben gemaakt van hun positie. De rechtbank zal daarom bij de strafoplegging geen rekening houden met het gegeven dat zij op Schiphol werkten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 september 2020. Bovendien heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 maart 2019 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft tot slot gelet op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, aangezien tussen de datum van inverzekeringstelling van verdachte op 31 januari 2017 en de datum van dit vonnis meer dan twee jaar is verstreken. Gelet op deze ruime termijnoverschrijding, zal de rechtbank aan verdachte geen sanctie opleggen die zou leiden tot primaire vrijheidsbeneming.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest alsmede de maximale taakstraf van 240 uur moet worden opgelegd..

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hiervoor onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en G.C. Koelman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2020.