In deze zaak heeft eiser, die sinds 28 september 2006 een zelfstandige woonruimte huurt van Wooncompagnie, een vordering ingesteld tegen Wooncompagnie en de gedaagden, die zijn achterburen zijn. Eiser vordert de verwijdering van een schutting die door de gedaagden op een strook grond is geplaatst, welke strook eiser als achterom gebruikt. Eiser stelt dat de schutting zijn gebruik van de strook belemmert en dat hij niet heeft ingestemd met de plaatsing op de huidige locatie. De gedaagden zijn niet verschenen in de procedure, terwijl Wooncompagnie schriftelijk heeft geantwoord.
Tijdens de zitting op 26 oktober 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat de schutting een gebrek oplevert in de zin van het huurrecht, omdat deze zijn gebruiksrecht op de strook beperkt. Wooncompagnie betwist dit en stelt dat de schutting correct is geplaatst en dat er voldoende ruimte overblijft voor eiser om zijn achterom te gebruiken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de strook, die als achterom fungeert, onder het gehuurde valt en dat de plaatsing van de schutting een beperking vormt voor eiser.
De kantonrechter oordeelt dat Wooncompagnie de schutting moet laten verwijderen, omdat deze de gebruiksrechten van eiser schendt. De vordering van eiser wordt toegewezen, en Wooncompagnie en de gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld om de schutting binnen twee weken na betekening van het vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Tevens worden de proceskosten aan eiser vergoed.