ECLI:NL:RBNHO:2020:9221

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
15/068290.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel

Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 maart 2019 in Heerhugowaard een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurster van een Nissan Murano, overschreed een dubbele doorgetrokken streep en kwam frontaal in botsing met een Renault Clio, bestuurd door [slachtoffer 2]. Bij deze aanrijding kwam een passagier, [slachtoffer 1], om het leven en liep [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat het ongeval aan haar schuld te wijten was, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Daarnaast moet de verdachte een bedrag van € 5.000,- storten op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag was voor de gevorderde schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie [geboorteplaats]
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.068290.19 (P)
Uitspraakdatum: 10 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Heij en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en van de slachtofferverklaringen van [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [slachtoffer 1] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 maart 2019 te Heerhugowaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Nissan Murano), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg (de Westerweg N242), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl zij, verdachte, ter plaatse bekend is,
- niet voortdurend en/ of niet voldoende haar aandacht bij de weg en/ of het verkeer te houden en/ of niet voortdurend de controle over haar motorrijtuig te houden en/ of
- (vervolgens) een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en/ of geheel of gedeeltelijk rijdend op die/ dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan/ weggedeelte van voornoemde weg is gebotst of aangereden op/ tegen een op die rijbaan tegemoetkomend/ naderend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Renault, type Clio), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) werd gedood en/ of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 maart 2019, te Heerhugowaard, als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Nissan Murano), daarmee rijdende op de weg, de provincialeweg (de Westerweg N242),
- niet voortdurend en/ of niet voldoende haar aandacht bij de weg en/ of het verkeer heeft gehouden en/ of niet voortdurend de controle over haar motorrijtuig heeft gehouden en/ of
- (vervolgens) een dubbelde doorgetrokken streep heeft overschreden en/ of geheel of gedeeltelijk rijdend op die/ dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan/ weggedeelte van voornoemde weg is gebotst of aangereden op/tegen een op die rijbaan tegemoetkomend/ naderend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Renault, type Clio) ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] werd gedood en/ of [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde. Zij acht op basis van de verklaring van de heer [slachtoffer 2] , de verklaringen van de getuige [getuige] en de VerkeersOngevallenAnalyse (verder: VOA) wettig en overtuigend bewezen dat het ongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerwet 1994 (verder: WVW94) is te wijten, doordat verdachte de dubbele doorgetrokken streep van de N242 heeft overschreden en op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is gekomen. Zij acht dit zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu de precieze toedracht van het ongeval niet is vast te stellen. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en naar de kern bezien – aangevoerd dat de VOA onvolledig is geweest en dat de verklaringen van de getuige [getuige] vanwege de wisselende inhoud daarvan als onbetrouwbaar ter zijde dienen te worden geschoven. Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat onduidelijk is of mevrouw [slachtoffer 1] is overleden als direct gevolg van het ongeval of als gevolg van onjuist handelen daarna.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en overweegt daaromtrent als volgt.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed in de avond van 15 maart 2019 in een Nissan Murano komende vanuit de richting Noord-Scharwoude en gaande in de richting van [geboorteplaats] op de provinciale weg N242 (Westerweg). Ter plaatste was de rijbaan van de N242 verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. De rijstroken waren gescheiden door middel van een dubbele doorgetrokken streep. Tussen de afslag met de Edisonstraat en de afslag met de Westdijk bevindt zich een - vanuit de rijrichting van verdachte bezien - flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht heeft (ter hoogte van hectometerpaal 47,8) een frontale botsing plaatsgevonden tussen de auto die verdachte bestuurde en de uit de tegenstelde richting komende Renault Clio die door [slachtoffer 2] werd bestuurd. Daarbij is mevrouw [slachtoffer 1] , die als passagier bij [slachtoffer 2] in de auto zat, komen te overlijden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel bekomen.
De toedracht van het ongeval
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het ongeval is ontstaan doordat verdachte de dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden en op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaan heeft gereden, zoals ten laste is gelegd. In dit verband zal de rechtbank eerst ingaan op de verweren van de verdediging dat de verklaring van getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt en dat de conclusies van de VOA niet kloppen.
Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige]
De getuige [getuige] heeft zowel tegenover de politie op 15 maart 2019 als tegenover de rechter-commissaris op 10 juni 2020 een verklaring afgelegd. Naar de kern bezien heeft hij bij die gelegenheden gelijkluidend verklaard over hetgeen hij heeft waargenomen, te weten dat hij achter een witte Renault reed die netjes recht op zijn eigen weghelft reed, dat een hen tegemoetkomend voertuig ineens op hun weghelft kwam, dat de witte Renault probeerde uit te wijken om een botsing te voorkomen, maar dat dat kansloos was en dat hij zag dat de twee voertuigen frontaal op elkaar botsten.
Daarnaast vinden de verklaringen van de getuige [getuige] steun in de overige bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaring van [slachtoffer 2] en de uitkomst van de hierna te bespreken VOA.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuige [getuige] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De door de raadsman genoemde verschillen tussen beide verklaringen, voornamelijk gelegen in de inschatting van de afstand die hij tot de witte Renault had, doen daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
VOA
De VOA houdt als conclusie in – zakelijk weergegeven – dat de door verdachte bestuurde Nissan op de weghelft voor het haar tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, met als gevolg een frontale botsing met de witte Renault van [slachtoffer 2] . Deze conclusie wordt naar het oordeel van de rechtbank gedragen door de in de VOA en het aanvullende proces-verbaal d.d. 22 februari 2020 opgenomen bevindingen, waarbij met name ‘spoor 2’, dat wordt toegeschreven aan de linker voorband van de Nissan van verdachte, redengevend is. Dit spoor begint op de rijbaan voor verkeer komende uit de richting van [geboorteplaats] en gaande in de richting van Noord-Scharwoude, en eindigt op de middenlijn ter hoogte van het conflictpunt. In zoverre is de VOA dan ook niet onvolledig en was nader onderzoek niet noodzakelijk.
De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat het sporenbeeld zoals beschreven in de VOA, de analyse daarvan en de daaraan verbonden conclusies, passen bij de toedracht van het ongeval zoals door de getuige [slachtoffer 2] en de getuige [getuige] in hun respectievelijke verklaringen is geschetst.
Conclusie ten aanzien van de toedracht
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige] en de conclusies van het hiervoor genoemde sporenonderzoek, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de dubbel doorgetrokken streep heeft overschreden en op de verkeerde weghelft heeft gereden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte vervolgens weer naar rechts stuurde terwijl hij zelf uitweek naar links. Dit komt overeen met de loop van het bandenspoor van de door verdachte bestuurde Nissan (spoor 2) naar de plaats waar de beide auto’s frontaal tegen elkaar zijn gebotst, op de weghelft van verdachte vlak naast de doorgetrokken streep.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het sporen- en botsbeeld niet past bij de verklaring van verdachte over de toedracht van het ongeval. Uitgaande van haar verklaring dat zij op haar eigen rijbaan heeft gereden en het juist de witte Renault is geweest die op de verkeerde rijbaan terecht is gekomen, waarop zij naar rechts is uitgeweken om een botsing te voorkomen, zou het botspunt – gezien vanuit haar rijrichting – veel meer naar rechts gelegen moeten hebben dan het op basis van de foto’s en het sporenonderzoek daadwerkelijk lag.
Toetsingskader
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het ongeluk aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW94 is te wijten.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW94, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij wordt opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Toepassing toetsingskader
Naar het oordeel van de rechtbank zijn provinciale wegen, en zeker die waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals op de N242 op de plaats van het ongeval het geval is, wegen die vanuit verkeerstechnisch oogpunt bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen. Zulks geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de wegsituatie om grote voorzichtigheid vraagt, wordt benadrukt door de aanwezigheid van de dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg die een absoluut inhaalverbod aanduidt.
Door op een dergelijke weg, terwijl ter plaatste bekend, zonder aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zoveel naar links te sturen dat zij geheel op de voor het haar tegemoetkomend verkeerd bestemde rijstrook terecht is gekomen, als gevolg waarvan zij frontaal met een tegenligger in botsing is gekomen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank verkeersgedrag vertoont dat de gevolgtrekking kan dragen dat zij zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld als bedoeld in art. 6 WVW94 is te wijten.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gelet op de afstand die verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op de verkeerde rijstrook reed en de tijd die daarmee gemoeid moet zijn en de lengte van 17.97 meter van het van de linker voorband van de Nissan afkomstige spoor 2, zoals genoemd in het aanvullende proces-verbaal van 22 februari 2020, verdachte gedurende langere tijd dan een enkel kort moment onoplettend is geweest. Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is verder niet gebleken.
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank niet tot het oordeel dat het rijgedrag van verdachte als
zeeronvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt. Hoewel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte zeer kort voor het ongeval een telefoongesprek heeft gevoerd, kan niet met de voor een bewezenverklaring vereiste voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte daardoor zodanig was afgeleid dat dit de oorzaak was waardoor zij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Uit het dossier blijkt dat het telefoongesprek, dat verdachte naar eigen zeggen via oortjes voerde, 35 seconden voordat de 112-melding binnenkwam was beëindigd en dus niet zonder meer van invloed moet zijn geweest op het ongeval.
Overlijdensoorzaak
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer 1] het directe gevolg is geweest van het ongeval. Ten overvloede overweegt de rechtbank daarbij dat zelfs indien het overlijden van mevrouw [slachtoffer 1] niet het directe gevolg is geweest van het ongeval, maar is gelegen in (eventuele) onjuiste handelingen daarna, er nog altijd sprake is van de voor een veroordeling ter zake van artikel 6 WVW94 vereiste causaliteit tussen het ongeval en de dood van mevrouw [slachtoffer 1] . Zonder het door verdachte veroorzaakte ongeval, was (medisch) handelen niet noodzakelijk geweest, zodat de dood van mevrouw [slachtoffer 1] ook in dat geval in redelijkheid aan het ongeval en daarmee aan verdachte kan worden toegerekend.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 15 maart 2019 te Heerhugowaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Nissan Murano), daarmede rijdende over de provinciale weg (de Westerweg N242), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl zij, verdachte, ter plaatse bekend is,
- niet voortdurend en niet voldoende haar aandacht bij de weg en het verkeer te houden en niet voortdurend de controle over haar motorrijtuig te houden en
- vervolgens een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan van voornoemde weg is gebotst op een op die rijbaan tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Renault, type Clio), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) werd gedood en waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen, werd toegebracht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde en uitgaande van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
6.2
Standpunt van de verdediging
Van de zijde van de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en haar draagkracht.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden een verkeersongeval veroorzaakt. Ze is op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen met als gevolg een frontale botsing met de door de heer [slachtoffer 2] bestuurde auto. [slachtoffer 2] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen en mevrouw [slachtoffer 1] , die als passagier bij hem in de auto zat, is als gevolg van het ongeluk komen te overlijden. Wat heeft gemaakt dat verdachte op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, is niet met zekerheid vast te stellen. Mogelijk is zij afgeleid geweest door het telefoongesprek dat zij vlak voor het ongeval met haar vriendin heeft gevoerd of de afhandeling daarvan. Wel is duidelijk dat verdachte niet voortdurend en niet voldoende haar aandacht bij het verkeer en de weg heeft gehouden en zo op de verkeerde rijbaan terecht is gekomen.
Uit de ter terechtzitting door de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] afgelegde slachtofferverklaringen is het grote verlies dat het overlijden van hun echtgenote, moeder en oma met zich heeft gebracht pijnlijk duidelijk geworden.
Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat het verkeersongeval zijn leven ingrijpend heeft veranderd en dat hij daar nog dagelijks de gevolgen van ondervindt.
Ook voor verdachte zelf heeft het ongeval grote gevolgen gehad. Zij heeft ter terechtzitting verklaard negen rugwervels te hebben gebroken, nog altijd zware pijnstillende medicatie te gebruiken en niet meer te kunnen werken. Daarnaast zal zij moeten leren leven met het feit dat het aan haar schuld te wijten is dat mevrouw [slachtoffer 1] om het leven is gekomen en met de rol die zij – ongewild – heeft vervuld in het veranderde leven van de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] en van de heer [slachtoffer 2] . Met deze omstandigheden zal de rechtbank rekening houden.
Voorts heeft de rechtbank heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke straf passend en geboden is.
De rechtbank realiseert zich daarbij dat het in zaken als deze onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden. Voor de nabestaanden zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.
Op grond van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) wordt voor het veroorzaken van een verkeersongeval met aanmerkelijke schuld met de dood ten gevolge, als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar gehanteerd.
Een dergelijke straf acht de rechtbank gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zonder meer passend en geboden.
Gelet op de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van verdachte, zoals de rechtbank daarvan ter terechtzitting is gebleken, behoort het uitvoeren van een taakstraf evenwel niet tot de mogelijkheden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank gelet op haar lichamelijke en geestelijke gesteldheid en het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ook niet de meest passende strafmodaliteit. Het opleggen van een (hoge) geldboete – hetgeen wel tot de mogelijkheden zou behoren - doet naar het oordeel van de rechtbank dan weer onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank zal daaraan naast de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis € 5.000,- zal storten op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers.
De Verenging Verkeersslachtoffers behartigt de belangen van diegenen die te maken hebben met de gevolgen van ernstige verkeersongevallen. In het verbinden van de bijzondere voorwaarde van het storten van een bedrag op de rekening van het schadefonds van deze vereniging aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, vindt de rechtbank compensatie voor het feit dat verdachte niet in staat is daadwerkelijk een werkstraf te verrichten of een gevangenisstraf te ondergaan.
Als signaal naar de maatschappij en gelet op de hiervoor vermelde hoofdstraf, acht de rechtbank daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren passen en geboden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

7.Vordering benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben als nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 2] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] bedraagt € 3.251,28. Dit bedrag bestaat uit gemiste inkomsten, omdat zij na het overlijden van haar moeder een aantal dagen niet heeft kunnen werken als zzp’er.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , die in Australië woont, bestaat uit de volgende posten:
  • 1.507,28 Australische dollar wegens gemiste inkomsten omdat zij na het overlijden van haar moeder een periode niet heeft kunnen werken als zzp’er;
  • 2108 Australische dollar voor drie vliegtickets (voor de benadeelde partij, haar echtgenoot en kind) van Australië naar Nederland;
  • 362 Australische dollar aan parkeerkosten op de luchthaven van Sydney;
  • € 469,18 voor het huren van een auto in Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden toegewezen tot het (omgerekende) bedrag van € 2.858,93, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen, in verband met de door hem bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de door de benadeelden gevorderde inkomstenderving onvoldoende is onderbouwd en dat de vorderingen niet zo eenvoudig zijn dat deze zich lenen voor de behandeling in het strafgeding.
De rechtbank is van oordeel dat de beide vorderingen dienen te worden afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag bestaat om de gevorderde schadeposten toe te kunnen wijzen. In artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geregeld welke schade een persoon die aansprakelijk is te houden voor het overlijden van een ander aan de nabestaanden dient te vergoeden. Daaronder vallen niet de schadeposten die de benadeelden hebben gevorderd. Ook artikel 6:107 BW biedt geen grondslag voor toekenning van de gevorderde schade, omdat de schadeposten niet zijn aan te merken als verplaatste schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde uiterlijk binnen 3 (drie maanden) na het onherroepelijk worden van dit vonnis een geldbedrag van € 5.000 (vijfduizend euro) zal storten op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. S. Bek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik reed op 15 maart 2019 in een Nissan Murano op de N242 in Heerhugowaard. Er kwam een auto op mij af. Ik schrok. Ik probeerde de auto te ontwijken door naar rechts te sturen.
Een proces-verbaal van bevindingen (VerkeersOngevallenAnalyse). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 22 t/m 41):
Op 15 maart 2019 omstreeks 22.55 uur stelden wij een onderzoek in op een ongevalsplaats naar de vermoedelijke toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Bij dat ongeval waren betrokken een Nissan Murano voorzien van kenteken [kenteken 2] , bestuurster mevrouw [verdachte] en een Renault Clio, voorzien van kenteken [kenteken 1] , bestuurder de heer [slachtoffer 1] met als passagiere mevr. [slachtoffer 2] .
Op 15 maart 2019 omstreeks 22.35 uur vond op de Provinciale weg de N242 (Westerweg) een frontale aanrijding plaats waarbij waren betrokken de Nissan en de Renault voornoemd.
Het ongeval had plaats gevonden in een flauwe bocht van de N242 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard.
Het wegdek van de N242 bestond uit bitumen met dichte structuur (DAB) en was ten tijde van het ongeval droog. Het wegdek vertoonde vóór- en ter plaatse van het ongeval geen oneffenheden welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
De straatverlichting was ten tijde van het ongeval in werking. De temperatuur ten tijde van het ongeval was ongeveer 6,5 °C, het weer was droog.
Er waren voor zover bekend ten tijde van het ongeval geen sprake van zicht belemmerende obstakels of andere omstandigheden die van invloed waren op het uitzicht voor de betrokken bestuurders.
De bestuurster van de Renault reed over de N242 vanuit de richting Alkmaar in de richting van Noord-Scharwoude. De bestuurder van de Nissan reed over de N242 vanuit de richting Noord-Scharwoude in de richting van Alkmaar. Het ongeval had plaats gevonden bij hectometerpaal 47,8 tussen de kruispunten van de N242 met de Edisonstraat en de Westdijk. De rijbaan van de N242 was verdeeld in 2 rijstroken met in het midden een dubbele doorgetrokken streep.
Op de rijstrook aan de oostzijde zagen wij een bandenspoor met een verloop naar het zuidwesten (spoor 2 als genoemd in dit proces-verbaal). Dit bandenspoor was afkomstig van linker voorband van de Nissan. Op de rijstrook aan de oostzijde zagen wij krassporen in het wegdek.
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als aanvullend relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (aanvullend proces-verbaal):
Het conflict tussen beide voertuigen heeft plaats gevonden op punt A, zie AutoCad tekening PC-Rect overzicht.
Spoornummer 2: dit betrof een spoor die zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door de linker voorband van de Nissan. Dit spoor begint op de rijbaan voor verkeer komende uit de richting van Alkmaar en gaande in de richting van Noord-Scharwoude, en eindigt op de middenlijn ter hoogte van het conflictpunt. Punt B in de AutoCad tekening PC-Rect overzicht geeft het eindpunt van spoornummer 2 weer.
De lengte van spoornummer 2, gemeten vanaf begin aftekenen tot punt B, is 17,97 meter.
Terug gekeken vanuit de eindpositie en de bots positie van beide voertuigen kan het niet anders dan dat het linker voorwiel van de Nissan het spoor met label 2 heeft veroorzaakt.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 27 oktober 2020:
De rechtbank neemt waar op de AutoCad tekening (
bijlage II) dat het botspunt A is gelegen op de rijstrook voor het verkeer in de richting van Alkmaar, vlak naast de dubbele doorgetrokken streep.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 maart 2019 door getuige [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
Gisteravond reden [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) en ik op de N242 richting Schagen. Ik zag een auto aan komen rijden uit tegenovergestelde richting. Ik zag dat deze auto de bocht nam die daar in de N242 zit. Ik zag dat de auto de bocht niet afmaakte maar op mij af kwam rijden. Vervolgens zag ik die auto geheel op mijn rijbaan mij tegemoet kwam rijden. Ik keek vol in de lampen van die auto. Ik zag dat die auto die op ons af kwam plotseling een beweging maakte naar zijn eigen rijbaan. Maar hij zat veel te veel naar links en geheel op mijn rijbaan om een aanrijding te voorkomen. We reden vol tegen elkaar aan en het was zo een harde klap.
Ik raakte [slachtoffer 1] in haar gezicht aan en ze voelde kil aan. [slachtoffer 1] lag schuin hangend in haar autogordel tegen mij aan. Ze bewoog niet en ik hoorde ook niets meer.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 15 maart 2019 door getuige M. [getuige] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 15 maart 2019 omstreeks 22.30 uur reed ik met mijn personenauto op de Westerweg te Heerhugowaard. Ik zag dat voor mij een witkleurige auto van het merk Renault reed. Ik zag geen bijzonder of opvallend rijgedrag bij de witte Renault. Het voertuig reed gewoon netjes recht op zijn eigen weghelft. We naderden de bocht ter hoogte van de caravanstalling. Ik zag dat er een auto ons tegemoet kwam door de bocht. Ik zag dat dit voertuig ineens onze weghelft op kwam.
Ik zag dat de witte Renault probeerde uit te wijken om een botsing te voorkomen. Ik zag dat dit geen enkele zin had en ik zag dat de twee voertuigen vervolgens frontaal op elkaar botsten.
Een schriftelijk bescheid, zijnde het schouwverslag van de forensisch arts [deskundige 1] (doorgenummerde blz. 44 en 45):
Dit verslag houdt onder meer het volgende in.
Cliënt: [slachtoffer 2] .
aard van het letsel:
Ribfracturen; rechts zijn alle ribben gebroken. Links meerdere. Vermoedelijk long contusie en perforatie met forse inwendige bloedingen
.
Conclusie: Niet natuurlijke dood veroorzaakt door een frontale botsing.
Een schriftelijk bescheid, zijnde de geneeskundige verklaring van de arts [deskundige 2] gedateerd 11 april 2019 (doorgenummerde blz. 142):
Uitwendig waargenomen letsel bij [slachtoffer 1] onder meer:
- gebroken sleutelbeen links
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als aanvullend relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , gedateerd 8 mei 2019 (doorgenummerde blz. 139):
Op 8 mei 2019 heb ik gebeld met de heer [slachtoffer 1] . Hij is inmiddels geopereerd aan zijn schouder waardoor hij nu veel last heeft van zijn hand en pols. Hij volgt EDR therapie om zijn trauma te verwerken. Hij mag nog niet autorijden.