6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over of aan verdachte de TBS-maatregel moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, maar zich met name laten leiden door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte is, onder invloed van wanen als gevolg van haar psychiatrisch stoornis, midden in de nacht naar haar overbuurvrouw toe gegaan en heeft deze overgehaald om haar binnen te laten in haar woning. Eenmaal binnen heeft verdachte op enig moment de buurvrouw onverhoeds aangevallen en daarbij, gedurende langere tijd, hevig geweld toegepast. Zo heeft zij het slachtoffer onder meer vele harde vuistslagen en knietjes in het gezicht gegeven en daarnaast herhaalde malen de keel van het slachtoffer dichtgeknepen en zo geprobeerd haar te doden. Pas toen buren op het tumult afkwamen, is verdachte met het geweld gestopt. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte pijn ondervonden en letsel opgelopen. Het laat zich raden dat een dergelijke onverwachte en bijzonder gewelddadige aanval, in de eigen woning, zeer angstaanjagend moet zijn geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer bij de politie blijkt dat zij werkelijk bang was dat verdachte haar wilde ombrengen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 augustus 2020. Hierop staan geen relevante eerdere veroordelingen vermeld.
Deskundigen-adviezen
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van met name de volgende over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten en adviezen:
- de hiervoor onder 5. genoemde Pro Justitia rapportages;
- het reclasseringsadvies, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, gedateerd 6 oktober 2020;
- een briefrapport, opgesteld door [deskundige 2] , voornoemd, gedateerd 15 oktober 2020, inhoudende de beantwoording van schriftelijke vragen van de raadsman.
Het Pro Justitia-rapport van psychiater [deskundige 1] houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Bij verdachte was, ook ten tijde van het tenlastegelegde, sprake van een psychiatrische stoornis, te weten een bipolaire-I-stoornis, actuele episode hypomanisch met psychotische kenmerken. Al in de weken voor het tenlastegelegde, vermoedelijk na het stoppen met haar antipsychotica, ontwikkelde zij toenemend paranoïde gedachten over het slachtoffer en tevens buurvrouw. (…) Gebaseerd op de observaties rondom het tenlastegelegde kan er vrijwel zeker van uit worden gegaan dat bij verdachte sprake was van een acuut psychotisch toestandsbeeld met paranoïde wanen rondom het slachtoffer, dat zij meende te moeten stoppen alvorens er kinderen schade op zouden lopen. Ook tijdens het onderzoek door de psychiater was bij verdachte sprake van paranoïde wanen rondom gevaar voor kinderen en reddingsfantasieën (alleen verdachte kan het ‘monster’ stoppen).
Verdachte heeft regelmatig last van acute en ernstige psychotische episodes. Zij kan zich niet vinden in haar psychiatrische diagnose (bipolaire-I-stoornis), heeft nauwelijks ziekte-inzicht en -besef, is niet medicatietrouw en in het algemeen zeer ambivalent over een psychiatrische behandeling. Na het stoppen van haar antipsychotica is zij opnieuw hypomaan-psychotisch ontregeld. Verdachte is zeer teleurgesteld dat er geen consequenties zijn voor het slachtoffer dat volgens haar nog steeds zeer gevaarlijk is voor kinderen en gestopt zou moeten worden. Het is aannemelijk dat verdachte nog steeds een gevaar vormt voor het slachtoffer. Tijdens een psychotische episode heeft zij geen rem op haar gedrag, indien zij van mening is dat zij (haar) kinderen moet beschermen voor onheil of ontvoering. Het risico op gewelddadige delicten in de toekomst wordt als hoog ingeschat indien haar psychose niet adequaat wordt behandeld. Ook gedurende het onderzoek was zij ervan overtuigd kinderen te moeten redden. In een dusdanig ernstige psychose kan zij geen weerstand bieden tegen zich opdringende wanen die uiteindelijk tot niet navolgbare gevaarlijke gedragingen kunnen leiden. Bijkomend is er sprake van diverse sociaal-maatschappelijke problemen/stressoren op het gebied van relaties, financiën, uit huis geplaatste kinderen, wonen en dagbesteding.
Pas sinds kort gebruikt verdachte weer structureel antipsychotica, die zij eerder weigerde, echter heeft de medicatie nog nauwelijks effect gehad. Gezien de ernst van haar psychose in combinatie met een hypomanie (verhoogde stemming) adviseert de psychiater een in eerste instantie klinische behandeling om haar hypomaan-psychotisch toestandsbeeld adequaat met onder andere medicatie (antipsychotica bij voorkeur in combinatie met een stemmingsstabilisator) te behandelen. Uit het verleden is bekend dat zij tijdens (gedwongen) opnames vluchtgevaarlijk is. Een gesloten setting met een hoger beveiligingsniveau dan de ‘gewone GGZ’ kan bieden is daarom noodzakelijk. Haar ziekte-inzicht en -besef met betrekking tot haar bipolaire stoornis is nog altijd erg gebrekkig. Psycho-educatie is daarnaast noodzakelijk, waarbij ook de schadelijke gevolgen van middelengebruik op haar primaire stoornis aan de orde moet komen. Voorts is een delictpreventieve behandeling aangewezen. Behandeling in de GGZ op vrijwillige en gedwongen basis heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte zich in het verleden aan behandeling onttrok, ontvluchtte en niet medicatietrouw was. Uiteindelijk heeft haar psychose tot een zeer ernstig geweldsincident (indien bewezen) geleid en heeft verdachte ook eerder tijdens een opname in de psychiatrie vanuit paranoïde wanen fysieke agressie tegen een medepatiënt getoond. Verdachte zal moeten leren dat zij anderen zeer ernstig in gevaar kan brengen indien zij zich niet adequaat laat behandelen.
Indien haar acuut hypomaan-psychotisch toestandsbeeld is verdwenen kan de behandeling te zijner tijd ambulant, vanuit bijvoorbeeld een forensisch FACT-team, voortgezet worden. De verwachting is dat verdachte na een klinisch traject langdurige intensieve ambulante behandeling nodig zal hebben om de dan bereikte stabiliteit te waarborgen. Zowel in de klinische maar ook in de ambulante setting moet er stevige controle op haar medicatietrouw plaatsvinden. Zonder medicatie is het gevaar op een terugval in een psychose hoog.
Een terbeschikkingstelling met verpleging biedt een strafrechtelijk kader waarin het boven beschreven interventieadvies uitgevoerd zou kunnen worden. Verdachte is van mening niet onder een psychose te lijden en staat niet open voor een hierop gerichte intensieve behandeling. In het verleden heeft zij zich regelmatig aan de behandeling onttrokken en was niet medicatietrouw. Het stellen van voorwaarden is niet toereikend omdat niet verwacht wordt dat verdachte gezien haar gebrek aan ziekte-inzicht en de ernst van haar ziekte in staat is om zich aan voorwaarden te houden.
Met betrekking tot de mogelijkheid van een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz wijst de psychiater erop dat verdachte al veelvuldig onder de wet Bopz verplicht is behandeld, maar dat een dergelijke insteek de risico’s niet heeft kunnen wegnemen. Verdachte staat weliswaar nu open voor enige behandeling maar vooral onder druk van de huidige situatie. Een zorgmachtiging biedt een te weinig stevig kader om het risico op gewelddadig gedrag te beïnvloeden. Onder de Wvggz is het uiteindelijk aan de betreffende zorgverantwoordelijke samen met de geneesheer-directeur om te bepalen welke vormen van verplichte zorg worden ingezet, waarbij de wet zelfs ruimte biedt voor een puur ambulante psychiatrische behandeling. De tenuitvoerlegging van een civiele zorgmachtiging vindt in beginsel plaats in de reguliere GGZ. De geadviseerde delictpreventieve behandeling is over het algemeen geen onderdeel van een psychiatrische behandeling in de reguliere GGZ waardoor deze vorm van zorg tekort zal schieten voor verdachte. Daarnaast lijkt ook het beveiligingsniveau gezien verdachtes neiging zich ook aan de klinische zorg te onttrekken onvoldoende hoog in de reguliere GGZ.
Het Pro Justitia-rapport van psycholoog [deskundige 2] houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Uit het onderzoek komt verdachte naar voren als een zeer kwetsbare vrouw waarbij sprake is van een bipolaire-I-stoornis met actuele hypomanische episode, met psychotische kenmerken en van een stoornis in het gebruik van alcohol (licht) thans in remissie in een gereguleerde omgeving. In de aanloop naar het laste gelegde is er bij verdachte sprake van een hypomaan toestandsbeeld, wat uiteindelijk tot psychotische decompensatie heeft geleid. Dit is mogelijk samengegaan met het wisselend en/of niet innemen van de voorgeschreven antipsychotica. Voorts komen er aanwijzingen naar voren dat er sprake was van toenemend alcoholgebruik, wat het reeds ontremde gedrag en achterdochtige- of paranoïde gedachten versterkt heeft. Bij verdachte zijn waanideeën omtrent ‘kwade’ bedoelingen van haar overbuurvrouw ontstaan. Ook gedurende haar detentie is er sprake van stemmingsproblematiek (hypomaan toestandsbeeld) en zijn de paranoïde wanen met betrekking tot de overbuurvrouw immer aanwezig.
Bij een afweging van risicofactoren en beschermende factoren zoals die uit verschillende risicotaxatieinstrumenten naar voren komen, wordt het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij door de psycholoog – met enige voorzichtigheid – als hoog geduid. Verdachte lijkt niet in staat om in haar psychotische toestand weerstand te bieden tegen opdringende wanen die uiteindelijk tot gewelddadig gedrag kunnen leiden. Tijdens de laatste klinische opname bij GGZ NHN in 2018 heeft verdachte waangedachten gehad over een medepatiënt, zij hield hem voor een moordenaar. Ook tijdens onderhavig onderzoek was zij nog steeds ervan overtuigd haar kinderen te moeten redden. Voorts dragen de factoren ‘behandeltrouwheid’ en ‘behandel-responsiviteit’ bij aan het hoge recidive risico. Verdachte is 20 jaar onder psychiatrische behandeling. Er hebben zich vele (gedwongen) opnames voorgedaan waar verdachte verzet heeft getoond en/of de kliniek is ontvlucht. In de informatie van GGZ NHN wordt beschreven dat tijdens de behandelingen de weerstand tegen medicatiegebruik en haar gebrek aan ziekte-inzicht en -besef op de voorgrond staan. Hetgeen zeer zorgelijk is na langdurig te zijn behandeld.
Gezien de hardnekkigheid van de pathologie en de doorwerking hiervan in het haar ten laste gelegde feit in combinatie met het hoge recidiverisico is er sprake van een behandelnoodzaak en wordt een langdurige intensieve behandeling van belang geacht. Ondanks haar reeds uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis in verschillende kaders is verdachte er onvoldoende in geslaagd hiervan te profiteren. Cruciaal lijkt het stabiliseren en behouden – middels medicatie – van een psychiatrisch stabiel toestandsbeeld en het voorkomen van psychotische ontregelingen in de toekomst. Voorts is in verband met haar gebrekkige ziekte-inzicht psycho-educatie noodzakelijk, waar ook risico’s van middelen- en alcoholgebruik in mee genomen dienen te worden.
Geadviseerd wordt om verdachte op een gesloten afdeling te behandelen. De inschatting is, gezien het chronische karakter van haar stoornis, dat verdachte in een langdurig kader zorg nodig heeft. De verdere behandeling, nadat een langduriger stabiel toestandsbeeld is verkregen, kan op de langere termijn worden voortgezet vanuit een forensisch FACT-team, waarbij het medicatiegebruik in een verplichtend kader voorgeschreven c.q. toegediend kan blijven worden.
Wegens de complexiteit en hardnekkigheid van de problematiek, de reeds ingezette en gestagneerde hulpverlening zowel in vrijwillig als gedwongen kader en het hoge risico op recidive wordt geadviseerd de behandeling plaats te laten vinden in het kader van een TBS met dwangverpleging. TBS met voorwaarden is overwogen maar wordt niet haalbaar geacht, gezien het hardnekkige karakter van de problematiek en eerder gestagneerde hulpverlening. Verdachte ontkent psychotisch te zijn en staat derhalve niet open voor langdurige intensieve klinische behandeling. Verdachte kent een verleden van medicatieontrouw en zich onttrekken van verdere behandeling. Door het gebrek aan ziekte-inzicht en de ernst van haar ziekte is het stellen van voorwaarden naar verwachting van de psycholoog ontoereikend.
De reclassering heeft zich in het genoemde advies van 6 oktober 2020 aangesloten bij het advies van de gedragsdeskundigen om aan verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen. Een TBS met voorwaarden is naar de mening van de reclassering niet toereikend. Verdachte – die eind september en begin oktober nog door de reclassering is bezocht – toont geen intrinsieke motivatie ten aanzien van langdurige (klinische) behandeling. Ook is er geen sprake van inzicht in delictgedrag en/of motivatie om daar inzicht in te gaan krijgen. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden worden door de reclassering alle als hoog ingeschat.
In antwoord op vragen van de raadsman heeft psycholoog [deskundige 2] in genoemd briefrapport te kennen gegeven dat een eventuele bereidheid van verdachte tot klinische behandeling niet voldoende is om een behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden mogelijk te maken. Ook een eventueel inmiddels stabiel toestandsbeeld in detentie zou de psycholoog niet tot een ander advies dan TBS met dwangverpleging brengen.
Psychiater [deskundige 1] is op de zitting van 23 oktober 2020 gehoord. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik blijf bij het advies om de maatregel van TBS met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. Verdachte is zeer ernstig ziek, zij is gevaarlijk en er is een hoog recidivegevaar. Er is sprake van een zeer ernstige psychische stoornis met een hardnekkig karakter. Deze stoornis is al sinds het 18de levensjaar aanwezig en is lange tijd niet adequaat behandeld. Verdachte heeft van 20 jaar aan behandelingen niet weten te profiteren.
In het verleden hebben meerdere langere opnames niet geleid tot een toename van ziekte-inzicht of het zich houden aan adviezen van behandelaars. Wat niet onderschat moet worden, is dat verdachte zelf een hypomaan toestandsbeeld fijner vindt dan een stabiel of somber toestandsbeeld. Het instellen op medicatie heeft consequenties voor het hypomane toestandsbeeld.
Er is een langdurige behandeling nodig. Als in het rapport staat omschreven dat op termijn de behandeling ambulant zou kunnen plaatsvinden, dan is dat pas na een lange termijn van intensieve klinische behandeling. Daarbij moet niet alleen worden gewerkt aan de medicatie, maar ook aan het ziekte-inzicht, de compliance en het alcohol- en drugsgebruik. Ook als verdachte niet meer psychotisch is, is er nog veel werk te doen, met name ten aanzien van het ziekte-inzicht en de delictpreventie. Na het verdwijnen van een acuut hypomaan-psychotisch toestandsbeeld is het gevaar niet geweken, zo moet het rapport niet worden opgevat. Ook als verdachte een tijdje stabiel en niet psychotisch is, is er nog sprake van gevaar en is er nog behandeling nodig. Als u mij vraagt naar een inschatting van de duur van de noodzakelijke behandeling, denk ik in jaren. Ik hoor hier ter zitting dat verdachte nog zeer recent in gesprekken met de reclassering zegt dat zij niet ziek is maar dat juist het slachtoffer aan een psychose lijdt. Verdachte is in het voorjaar aangehouden. Op basis van hetgeen over de recente gesprekken met de reclassering, onder meer op 5 oktober 2020, op zitting is voorgehouden lijkt het dat verdachte nog steeds paranoïde wanen heeft, terwijl zij nu medicatie gebruikt. Dat is geen ‘goede’ voorspelling voor (de duur van) het klinische traject dat er nog moet komen.
Ik acht een TBS met voorwaarden niet haalbaar omdat de intensieve (klinische) behandeling langdurig zal moeten zijn en ik denk dat verdachte zich niet zal kunnen houden aan voorwaarden. Het is naar mijn mening ook niet realistisch te verwachten dat de mogelijkheid om zich te houden aan voorwaarden zal veranderen als verdachte bijvoorbeeld een jaar in een kliniek is geweest en medicatietrouwer is geworden. Het hardnekkige karakter van de problematiek, het beperkte ziekte-inzicht, het feit dat verdachte zorgmijdend is en zich al vaker aan behandelingen heeft onttrokken, maken dat TBS met voorwaarden niet toereikend is.
Een zorgmachtiging komt wat mij betreft eveneens niet in aanmerking omdat dat een civiele maatregel is, waarvan de tenuitvoerlegging in principe op een gewone afdeling van een reguliere GGZ-instelling thuis hoort. Verdachte heeft een intensieve forensische behandeling nodig, die niet geboden wordt in de reguliere GGZ. Daarvoor is een forensisch setting nodig. In de reguliere GGZ staat de behandeling van de patiënt voorop en niet de delictpreventie. Die delictpreventieve is ten aanzien van verdachte van wezenlijk belang. Verdachte is gevaarlijk voor andere personen. Zoals ik in mijn advies schreef, kan bij een zorgmachtiging een behandelaar samen met de geneesheer-directeur zijn eigen plan trekken. Dit kan zelfs in ambulante vorm. Dat is in de onderhavige situatie niet toereikend.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ reeds is overwogen, maakt de rechtbank de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte, welke conclusies worden gedragen door de onderzoeksbevindingen, tot de hare.
De rechtbank maakt de overwegingen van de deskundigen als het gaat om de aan verdachte op te leggen maatregel eveneens tot de hare en zal – overeenkomstig de adviezen – aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Op basis van de adviezen van de deskundigen moet worden geconcludeerd dat ter voorkoming van recidive, de kans waarop als hoog wordt ingeschat, een langdurig klinisch behandeltraject ingezet zal moeten worden. Vanwege de ernstige (chronische) psychiatrische aandoening van verdachte, het gebrek aan ziekte-inzicht en -besef, haar ambivalente houding ten opzichte van behandeling en medicatiegebruik en haar langdurige geschiedenis van gestagneerde en niet effectieve behandelingen en opnames, kan dit traject alleen worden geboden binnen het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen overtuigend uitgelegd dat minder ingrijpende maatregelen ontoereikend zijn om het gevaar dat verdachte voor anderen vormt, het recidiverisico, te verminderen. Een gesloten forensische setting met een hoger beveiligingsniveau dan de reguliere GGZ kan bieden, is noodzakelijk.
De rechtbank benadrukt dat de stelling van de raadsman dat de oplegging van een TBS-maatregel een ‘ultimum remedium’ is, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of een TBS-maatregel moet worden opgelegd, dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het antwoord op de vraag of tevens een bevel kan worden gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd, dient bovendien te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37b Sr. In het onderhavige geval is aan al deze criteria voldaan. Verdachte leed ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel het opleggen van de TBS-maatregel als de daaraan gekoppelde dwangverpleging.
De rechtbank heeft hierbij de ernst van het begane feit, te weten een poging tot doodslag, in aanmerking genomen. Wat betreft eventuele minder ingrijpende maatregelen heeft de rechtbank – naast hetgeen de deskundigen hierover hebben overwogen – tevens in aanmerking genomen dat verdachte geen stabiele leefsituatie heeft. Zo zijn haar kinderen uit huis geplaatst en heeft zij een partner die haar lijkt te stimuleren in het (overmatig) gebruik van alcohol en die medicatie ‘troep’ vindt.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Afwijzing verzoek van de verdediging
Naar het oordeel van de rechtbank is in met name het rapport van psychiater [deskundige 1] en in haar toelichting ter zitting overtuigend beargumenteerd dat een zorgmachtiging op grond van de Wvggz een onvoldoende stevig kader biedt om het gevaar voor herhaling van een ernstig geweldsdelict tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Het verzoek van de raadsman om (nader) onderzoek te gelasten naar de mogelijkheid van afgifte van een zorgmachtiging wordt dan ook afgewezen.