ECLI:NL:RBNHO:2020:9215

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
15/105774-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid en TBS

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 18 april 2020 in Groet, gemeente Bergen (NH), waar de verdachte de keel van de aangeefster meerdere malen heeft dichtgeknepen en haar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, namelijk een bipolaire-I-stoornis met hypomanische en psychotische kenmerken, wat heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft ter beschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien haar psychische toestand en het gevaar voor herhaling van geweld, langdurige klinische behandeling nodig heeft. De officier van justitie had vrijspraak van de poging tot doodslag gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefster. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster en getuigen, alsook op forensische letselbeschrijvingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals het gebrek aan ziekte-inzicht bij de verdachte en haar geschiedenis van onbetrouwbaarheid in behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/105774-20 (P)
Uitspraakdatum: 6 november 2020
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwolle.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. F.C.M. Weijnen en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
zij op of omstreeks 18 april 2020 te Groet, gemeente Bergen (NH) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals de keel en/of de hals van die [aangeefster] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) de keel en/of de hals van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen/ dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden en/of met kracht met de duimen in het strottenhoofd heeft gedrukt en/of (aldus) voornoemde [aangeefster] meermaals gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet en/of belemmerd en/of
- met kracht met vingers in de ogen van die [aangeefster] heeft gedrukt en/of
- meermaals zogenaamde knietjes in/tegen het gezicht/hoofd van die [aangeefster] heeft gegeven en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of in het lichaam heeft gebeten en/of aan haar haren heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 18 april 2020 te Groet, gemeente Bergen (NH) [aangeefster] heeft mishandeld door meermaals haar keel en/of hals vast te pakken en/of te houden en/of (vervolgens) haar keel en/of hals dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden en/of met kracht met de duimen in haar strottenhoofd te duwen en/of met kracht met vingers in haar ogen te drukken en/of meermaals zogenaamde knietjes in/tegen haar gezicht/hoofd te geven en/of op/tegen haar hoofd te slaan en/of te stompen en/of op/tegen haar lichaam te schoppen en/of in haar lichaam te bijten en/of aan haar haren te trekken;
Feit 2
zij op of omstreeks 18 april 2020 te Groet, gemeente Bergen (NH) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals de keel en/of de hals van die [aangeefster] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) de keel en/of de hals van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt heeft gehouden en/of met kracht met de duimen in het strottenhoofd heeft gedrukt en/of (aldus) voornoemde [aangeefster] meermaals gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag. Volgens de officier van justitie valt uit het dossier niet goed op te maken hoelang en met welke intensiteit verdachte de keel van aangeefster heeft vastgepakt en dichtgedrukt. Dat maakt in de visie van de officier van justitie dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster.
De onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Alle in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen kunnen bewezen worden. Dit levert naar de overtuiging van de officier van justitie zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm verder zozeer gericht op de zware mishandeling van aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich – op de gronden als uiteengezet in de ter terechtzitting voorgedragen pleitnotities – op het standpunt gesteld dat ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte ieder inzicht ontbrak en geen mate van bewustzijn kan worden vastgesteld, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte moet daarom integraal worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat ofwel voor de in de ten laste gelegde genoemde geweldshandelingen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, ofwel niet bewezen kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard daarmee aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De raadsman concludeert daarom tot vrijspraak van feit 1 primair. Met betrekking tot feit 1 subsidiair heeft de raadsman zich deels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In de visie van de verdediging moet verdachte ook van feit 2 worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe verwezen naar zijn opmerkingen met betrekking tot feit 1 primair, en zich voorts aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Opzet versus ontoerekeningsvatbaarheid
De rechtbank stelt voorop dat een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn of haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn/haar gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
In dit verband acht de rechtbank van belang dat verdachte, die kort na het geweldsincident met aangeefster is aangehouden, bij de insluitingsfouillering op het politiebureau heeft gezegd: "Die vrouw loopt altijd te zeiken, zij verziekt elke dag mijn dag, nu was ik het zat en heb ik daar wat aan gedaan". Onderweg naar het politiebureau had verdachte al gezegd: "Ik vind dat mijn partner en ik even strafbaar zijn". Uit deze uitlatingen leidt de rechtbank af dat verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde in ieder geval in enige mate bewust was van haar handelen en dat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Het primaire verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, te weten de verklaringen van aangeefster, de forensische letselbeschrijving en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt onder meer het volgende.
Verdachte heeft bijzonder fors geweld op aangeefster uitgeoefend. Zij heeft haar vele malen met kracht met de vuist in het gezicht en tegen het hoofd geslagen, haar meermalen knietjes tegen het hoofd gegeven, haar tegen het lichaam geschopt, vingers met kracht in haar ogen gedrukt en meermalen met twee handen haar keel dichtgeknepen. Verdachte stopte deze serie aan geweldshandelingen pas toen de buren van aangeefster te hulp schoten.
Deze handelingen zijn zonder meer aan te merken als een begin van uitvoering van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de aard van deze handelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook (vol) opzet heeft gehad op het toebrengen van dergelijk letsel. De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen, op de wijze zoals hierna onder ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
Feit 2
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden of verdachte zich met haar handelen tevens heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangeefster. Anders dan de officier van justitie en de raadsman beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend.
Zoals hiervoor is overwogen, volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte, als onderdeel van een grote hoeveelheid geweldshandelingen, de keel van aangeefster meermalen met beide handen heeft dichtgeknepen. Bewezen is dat dit met kracht is gebeurd en dat aangeefster als gevolg hiervan de ademhaling werd belet.
Getuige [getuige 3] – een buurman, die pas aan het einde ter plaatse kwam – verklaart in dit verband dat het slachtoffer werd vastgehouden ter hoogte van haar strot. Zijn vriendin, getuige [getuige 2] , verklaart hierover dat verdachte haar beide handen om de keel van het slachtoffer had, en dat het gezicht van het slachtoffer toen al helemaal vol bloed zat.
Uit de forensische letselbeschrijving volgt in dit verband dat er naast de adamsappel van het slachtoffer een bloeduitstorting was waar te nemen.
Naar algemene ervaringsregels kan het (meermalen) met kracht dichtknijpen van de keel, met het beletten van de ademhaling tot gevolg, leiden tot zuurstofgebrek in de hersenen, met de dood tot gevolg. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat aangeefster hierdoor zou komen te overlijden. Dit was in de gegeven omstandigheden – waarbij de rechtbank rekening houdt met de serie aan (voorafgaande) geweldshandelingen – een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718). Verdachte moet dit hebben geweten. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Daarom is minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet.
Het voorgaande maakt dat de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De overige verweren van de raadsman vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
primair
zij op 18 april 2020 te Groet, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermaals de keel/hals van die [aangeefster] heeft vastgepakt en vastgehouden en de keel/hals van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden en aldus voornoemde [aangeefster] meermaals gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet en
- met kracht met vingers in de ogen van die [aangeefster] heeft gedrukt en
- meermaals knietjes tegen het gezicht/hoofd van die [aangeefster] heeft gegeven en die [aangeefster] tegen het hoofd heeft geslagen en gestompt en tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij op 18 april 2020 te Groet, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals de keel/hals van die [aangeefster] heeft vastgepakt en vastgehouden en de keel/hals van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden en aldus voornoemde [aangeefster] meermaals gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen – kort gezegd: poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag – in die zin overeenkomt dat zij beide het leven respectievelijk de lichamelijke integriteit van personen beogen te beschermen.
De rechtbank ziet aanleiding de feiten enkelvoudig te kwalificeren als hierna vermeld.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte onder meer kennisgenomen van het rapport van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [deskundige 1] , psychiater, gedateerd 19 juni 2020, en van het rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [deskundige 2] , GZ-psycholoog, gedateerd 21 augustus 2020. Blijkens deze rapporten, die hierna uitgebreider aan de orde zullen komen, komen beide deskundigen tot het oordeel dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te weten een bipolaire-I-stoornis, met een actuele hypomanische episode met psychotische kenmerken. Deze stoornis bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte (volledig) bepaald. De psychiater en de psycholoog adviseren eensluidend om het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen
De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare en oordeelt dat de bewezen verklaarde feiten verdachte wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal haar ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring die – zo begrijpt de rechtbank – verder strekt dan feit 1 subsidiair, verzoekt de raadsman de rechtbank af te zien van oplegging van een TBS-maatregel.
De verdediging stelt daarbij dat niet is voldaan aan het ‘ultimum remedium-vereiste’. Er zijn wat betreft de verdediging minder ingrijpende maatregelen dan TBS voorhanden die niet eerder ten volle zijn geprobeerd. De raadsman verzoekt de rechtbank in dit verband (nader) onderzoek te gelasten naar de mogelijkheid van afgifte van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de officier van justitie opdracht te geven een dergelijke zorgmachtiging voor te bereiden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over of aan verdachte de TBS-maatregel moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, maar zich met name laten leiden door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte is, onder invloed van wanen als gevolg van haar psychiatrisch stoornis, midden in de nacht naar haar overbuurvrouw toe gegaan en heeft deze overgehaald om haar binnen te laten in haar woning. Eenmaal binnen heeft verdachte op enig moment de buurvrouw onverhoeds aangevallen en daarbij, gedurende langere tijd, hevig geweld toegepast. Zo heeft zij het slachtoffer onder meer vele harde vuistslagen en knietjes in het gezicht gegeven en daarnaast herhaalde malen de keel van het slachtoffer dichtgeknepen en zo geprobeerd haar te doden. Pas toen buren op het tumult afkwamen, is verdachte met het geweld gestopt. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte pijn ondervonden en letsel opgelopen. Het laat zich raden dat een dergelijke onverwachte en bijzonder gewelddadige aanval, in de eigen woning, zeer angstaanjagend moet zijn geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer bij de politie blijkt dat zij werkelijk bang was dat verdachte haar wilde ombrengen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 augustus 2020. Hierop staan geen relevante eerdere veroordelingen vermeld.
Deskundigen-adviezen
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van met name de volgende over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten en adviezen:
  • de hiervoor onder 5. genoemde Pro Justitia rapportages;
  • het reclasseringsadvies, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, gedateerd 6 oktober 2020;
  • een briefrapport, opgesteld door [deskundige 2] , voornoemd, gedateerd 15 oktober 2020, inhoudende de beantwoording van schriftelijke vragen van de raadsman.
Het Pro Justitia-rapport van psychiater [deskundige 1] houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Bij verdachte was, ook ten tijde van het tenlastegelegde, sprake van een psychiatrische stoornis, te weten een bipolaire-I-stoornis, actuele episode hypomanisch met psychotische kenmerken. Al in de weken voor het tenlastegelegde, vermoedelijk na het stoppen met haar antipsychotica, ontwikkelde zij toenemend paranoïde gedachten over het slachtoffer en tevens buurvrouw. (…) Gebaseerd op de observaties rondom het tenlastegelegde kan er vrijwel zeker van uit worden gegaan dat bij verdachte sprake was van een acuut psychotisch toestandsbeeld met paranoïde wanen rondom het slachtoffer, dat zij meende te moeten stoppen alvorens er kinderen schade op zouden lopen. Ook tijdens het onderzoek door de psychiater was bij verdachte sprake van paranoïde wanen rondom gevaar voor kinderen en reddingsfantasieën (alleen verdachte kan het ‘monster’ stoppen).
Verdachte heeft regelmatig last van acute en ernstige psychotische episodes. Zij kan zich niet vinden in haar psychiatrische diagnose (bipolaire-I-stoornis), heeft nauwelijks ziekte-inzicht en -besef, is niet medicatietrouw en in het algemeen zeer ambivalent over een psychiatrische behandeling. Na het stoppen van haar antipsychotica is zij opnieuw hypomaan-psychotisch ontregeld. Verdachte is zeer teleurgesteld dat er geen consequenties zijn voor het slachtoffer dat volgens haar nog steeds zeer gevaarlijk is voor kinderen en gestopt zou moeten worden. Het is aannemelijk dat verdachte nog steeds een gevaar vormt voor het slachtoffer. Tijdens een psychotische episode heeft zij geen rem op haar gedrag, indien zij van mening is dat zij (haar) kinderen moet beschermen voor onheil of ontvoering. Het risico op gewelddadige delicten in de toekomst wordt als hoog ingeschat indien haar psychose niet adequaat wordt behandeld. Ook gedurende het onderzoek was zij ervan overtuigd kinderen te moeten redden. In een dusdanig ernstige psychose kan zij geen weerstand bieden tegen zich opdringende wanen die uiteindelijk tot niet navolgbare gevaarlijke gedragingen kunnen leiden. Bijkomend is er sprake van diverse sociaal-maatschappelijke problemen/stressoren op het gebied van relaties, financiën, uit huis geplaatste kinderen, wonen en dagbesteding.
Pas sinds kort gebruikt verdachte weer structureel antipsychotica, die zij eerder weigerde, echter heeft de medicatie nog nauwelijks effect gehad. Gezien de ernst van haar psychose in combinatie met een hypomanie (verhoogde stemming) adviseert de psychiater een in eerste instantie klinische behandeling om haar hypomaan-psychotisch toestandsbeeld adequaat met onder andere medicatie (antipsychotica bij voorkeur in combinatie met een stemmingsstabilisator) te behandelen. Uit het verleden is bekend dat zij tijdens (gedwongen) opnames vluchtgevaarlijk is. Een gesloten setting met een hoger beveiligingsniveau dan de ‘gewone GGZ’ kan bieden is daarom noodzakelijk. Haar ziekte-inzicht en -besef met betrekking tot haar bipolaire stoornis is nog altijd erg gebrekkig. Psycho-educatie is daarnaast noodzakelijk, waarbij ook de schadelijke gevolgen van middelengebruik op haar primaire stoornis aan de orde moet komen. Voorts is een delictpreventieve behandeling aangewezen. Behandeling in de GGZ op vrijwillige en gedwongen basis heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte zich in het verleden aan behandeling onttrok, ontvluchtte en niet medicatietrouw was. Uiteindelijk heeft haar psychose tot een zeer ernstig geweldsincident (indien bewezen) geleid en heeft verdachte ook eerder tijdens een opname in de psychiatrie vanuit paranoïde wanen fysieke agressie tegen een medepatiënt getoond. Verdachte zal moeten leren dat zij anderen zeer ernstig in gevaar kan brengen indien zij zich niet adequaat laat behandelen.
Indien haar acuut hypomaan-psychotisch toestandsbeeld is verdwenen kan de behandeling te zijner tijd ambulant, vanuit bijvoorbeeld een forensisch FACT-team, voortgezet worden. De verwachting is dat verdachte na een klinisch traject langdurige intensieve ambulante behandeling nodig zal hebben om de dan bereikte stabiliteit te waarborgen. Zowel in de klinische maar ook in de ambulante setting moet er stevige controle op haar medicatietrouw plaatsvinden. Zonder medicatie is het gevaar op een terugval in een psychose hoog.
Een terbeschikkingstelling met verpleging biedt een strafrechtelijk kader waarin het boven beschreven interventieadvies uitgevoerd zou kunnen worden. Verdachte is van mening niet onder een psychose te lijden en staat niet open voor een hierop gerichte intensieve behandeling. In het verleden heeft zij zich regelmatig aan de behandeling onttrokken en was niet medicatietrouw. Het stellen van voorwaarden is niet toereikend omdat niet verwacht wordt dat verdachte gezien haar gebrek aan ziekte-inzicht en de ernst van haar ziekte in staat is om zich aan voorwaarden te houden.
Met betrekking tot de mogelijkheid van een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz wijst de psychiater erop dat verdachte al veelvuldig onder de wet Bopz verplicht is behandeld, maar dat een dergelijke insteek de risico’s niet heeft kunnen wegnemen. Verdachte staat weliswaar nu open voor enige behandeling maar vooral onder druk van de huidige situatie. Een zorgmachtiging biedt een te weinig stevig kader om het risico op gewelddadig gedrag te beïnvloeden. Onder de Wvggz is het uiteindelijk aan de betreffende zorgverantwoordelijke samen met de geneesheer-directeur om te bepalen welke vormen van verplichte zorg worden ingezet, waarbij de wet zelfs ruimte biedt voor een puur ambulante psychiatrische behandeling. De tenuitvoerlegging van een civiele zorgmachtiging vindt in beginsel plaats in de reguliere GGZ. De geadviseerde delictpreventieve behandeling is over het algemeen geen onderdeel van een psychiatrische behandeling in de reguliere GGZ waardoor deze vorm van zorg tekort zal schieten voor verdachte. Daarnaast lijkt ook het beveiligingsniveau gezien verdachtes neiging zich ook aan de klinische zorg te onttrekken onvoldoende hoog in de reguliere GGZ.
Het Pro Justitia-rapport van psycholoog [deskundige 2] houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Uit het onderzoek komt verdachte naar voren als een zeer kwetsbare vrouw waarbij sprake is van een bipolaire-I-stoornis met actuele hypomanische episode, met psychotische kenmerken en van een stoornis in het gebruik van alcohol (licht) thans in remissie in een gereguleerde omgeving. In de aanloop naar het laste gelegde is er bij verdachte sprake van een hypomaan toestandsbeeld, wat uiteindelijk tot psychotische decompensatie heeft geleid. Dit is mogelijk samengegaan met het wisselend en/of niet innemen van de voorgeschreven antipsychotica. Voorts komen er aanwijzingen naar voren dat er sprake was van toenemend alcoholgebruik, wat het reeds ontremde gedrag en achterdochtige- of paranoïde gedachten versterkt heeft. Bij verdachte zijn waanideeën omtrent ‘kwade’ bedoelingen van haar overbuurvrouw ontstaan. Ook gedurende haar detentie is er sprake van stemmingsproblematiek (hypomaan toestandsbeeld) en zijn de paranoïde wanen met betrekking tot de overbuurvrouw immer aanwezig.
Bij een afweging van risicofactoren en beschermende factoren zoals die uit verschillende risicotaxatieinstrumenten naar voren komen, wordt het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij door de psycholoog – met enige voorzichtigheid – als hoog geduid. Verdachte lijkt niet in staat om in haar psychotische toestand weerstand te bieden tegen opdringende wanen die uiteindelijk tot gewelddadig gedrag kunnen leiden. Tijdens de laatste klinische opname bij GGZ NHN in 2018 heeft verdachte waangedachten gehad over een medepatiënt, zij hield hem voor een moordenaar. Ook tijdens onderhavig onderzoek was zij nog steeds ervan overtuigd haar kinderen te moeten redden. Voorts dragen de factoren ‘behandeltrouwheid’ en ‘behandel-responsiviteit’ bij aan het hoge recidive risico. Verdachte is 20 jaar onder psychiatrische behandeling. Er hebben zich vele (gedwongen) opnames voorgedaan waar verdachte verzet heeft getoond en/of de kliniek is ontvlucht. In de informatie van GGZ NHN wordt beschreven dat tijdens de behandelingen de weerstand tegen medicatiegebruik en haar gebrek aan ziekte-inzicht en -besef op de voorgrond staan. Hetgeen zeer zorgelijk is na langdurig te zijn behandeld.
Gezien de hardnekkigheid van de pathologie en de doorwerking hiervan in het haar ten laste gelegde feit in combinatie met het hoge recidiverisico is er sprake van een behandelnoodzaak en wordt een langdurige intensieve behandeling van belang geacht. Ondanks haar reeds uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis in verschillende kaders is verdachte er onvoldoende in geslaagd hiervan te profiteren. Cruciaal lijkt het stabiliseren en behouden – middels medicatie – van een psychiatrisch stabiel toestandsbeeld en het voorkomen van psychotische ontregelingen in de toekomst. Voorts is in verband met haar gebrekkige ziekte-inzicht psycho-educatie noodzakelijk, waar ook risico’s van middelen- en alcoholgebruik in mee genomen dienen te worden.
Geadviseerd wordt om verdachte op een gesloten afdeling te behandelen. De inschatting is, gezien het chronische karakter van haar stoornis, dat verdachte in een langdurig kader zorg nodig heeft. De verdere behandeling, nadat een langduriger stabiel toestandsbeeld is verkregen, kan op de langere termijn worden voortgezet vanuit een forensisch FACT-team, waarbij het medicatiegebruik in een verplichtend kader voorgeschreven c.q. toegediend kan blijven worden.
Wegens de complexiteit en hardnekkigheid van de problematiek, de reeds ingezette en gestagneerde hulpverlening zowel in vrijwillig als gedwongen kader en het hoge risico op recidive wordt geadviseerd de behandeling plaats te laten vinden in het kader van een TBS met dwangverpleging. TBS met voorwaarden is overwogen maar wordt niet haalbaar geacht, gezien het hardnekkige karakter van de problematiek en eerder gestagneerde hulpverlening. Verdachte ontkent psychotisch te zijn en staat derhalve niet open voor langdurige intensieve klinische behandeling. Verdachte kent een verleden van medicatieontrouw en zich onttrekken van verdere behandeling. Door het gebrek aan ziekte-inzicht en de ernst van haar ziekte is het stellen van voorwaarden naar verwachting van de psycholoog ontoereikend.
De reclassering heeft zich in het genoemde advies van 6 oktober 2020 aangesloten bij het advies van de gedragsdeskundigen om aan verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen. Een TBS met voorwaarden is naar de mening van de reclassering niet toereikend. Verdachte – die eind september en begin oktober nog door de reclassering is bezocht – toont geen intrinsieke motivatie ten aanzien van langdurige (klinische) behandeling. Ook is er geen sprake van inzicht in delictgedrag en/of motivatie om daar inzicht in te gaan krijgen. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden worden door de reclassering alle als hoog ingeschat.
In antwoord op vragen van de raadsman heeft psycholoog [deskundige 2] in genoemd briefrapport te kennen gegeven dat een eventuele bereidheid van verdachte tot klinische behandeling niet voldoende is om een behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden mogelijk te maken. Ook een eventueel inmiddels stabiel toestandsbeeld in detentie zou de psycholoog niet tot een ander advies dan TBS met dwangverpleging brengen.
Psychiater [deskundige 1] is op de zitting van 23 oktober 2020 gehoord. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik blijf bij het advies om de maatregel van TBS met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. Verdachte is zeer ernstig ziek, zij is gevaarlijk en er is een hoog recidivegevaar. Er is sprake van een zeer ernstige psychische stoornis met een hardnekkig karakter. Deze stoornis is al sinds het 18de levensjaar aanwezig en is lange tijd niet adequaat behandeld. Verdachte heeft van 20 jaar aan behandelingen niet weten te profiteren.
In het verleden hebben meerdere langere opnames niet geleid tot een toename van ziekte-inzicht of het zich houden aan adviezen van behandelaars. Wat niet onderschat moet worden, is dat verdachte zelf een hypomaan toestandsbeeld fijner vindt dan een stabiel of somber toestandsbeeld. Het instellen op medicatie heeft consequenties voor het hypomane toestandsbeeld.
Er is een langdurige behandeling nodig. Als in het rapport staat omschreven dat op termijn de behandeling ambulant zou kunnen plaatsvinden, dan is dat pas na een lange termijn van intensieve klinische behandeling. Daarbij moet niet alleen worden gewerkt aan de medicatie, maar ook aan het ziekte-inzicht, de compliance en het alcohol- en drugsgebruik. Ook als verdachte niet meer psychotisch is, is er nog veel werk te doen, met name ten aanzien van het ziekte-inzicht en de delictpreventie. Na het verdwijnen van een acuut hypomaan-psychotisch toestandsbeeld is het gevaar niet geweken, zo moet het rapport niet worden opgevat. Ook als verdachte een tijdje stabiel en niet psychotisch is, is er nog sprake van gevaar en is er nog behandeling nodig. Als u mij vraagt naar een inschatting van de duur van de noodzakelijke behandeling, denk ik in jaren. Ik hoor hier ter zitting dat verdachte nog zeer recent in gesprekken met de reclassering zegt dat zij niet ziek is maar dat juist het slachtoffer aan een psychose lijdt. Verdachte is in het voorjaar aangehouden. Op basis van hetgeen over de recente gesprekken met de reclassering, onder meer op 5 oktober 2020, op zitting is voorgehouden lijkt het dat verdachte nog steeds paranoïde wanen heeft, terwijl zij nu medicatie gebruikt. Dat is geen ‘goede’ voorspelling voor (de duur van) het klinische traject dat er nog moet komen.
Ik acht een TBS met voorwaarden niet haalbaar omdat de intensieve (klinische) behandeling langdurig zal moeten zijn en ik denk dat verdachte zich niet zal kunnen houden aan voorwaarden. Het is naar mijn mening ook niet realistisch te verwachten dat de mogelijkheid om zich te houden aan voorwaarden zal veranderen als verdachte bijvoorbeeld een jaar in een kliniek is geweest en medicatietrouwer is geworden. Het hardnekkige karakter van de problematiek, het beperkte ziekte-inzicht, het feit dat verdachte zorgmijdend is en zich al vaker aan behandelingen heeft onttrokken, maken dat TBS met voorwaarden niet toereikend is.
Een zorgmachtiging komt wat mij betreft eveneens niet in aanmerking omdat dat een civiele maatregel is, waarvan de tenuitvoerlegging in principe op een gewone afdeling van een reguliere GGZ-instelling thuis hoort. Verdachte heeft een intensieve forensische behandeling nodig, die niet geboden wordt in de reguliere GGZ. Daarvoor is een forensisch setting nodig. In de reguliere GGZ staat de behandeling van de patiënt voorop en niet de delictpreventie. Die delictpreventieve is ten aanzien van verdachte van wezenlijk belang. Verdachte is gevaarlijk voor andere personen. Zoals ik in mijn advies schreef, kan bij een zorgmachtiging een behandelaar samen met de geneesheer-directeur zijn eigen plan trekken. Dit kan zelfs in ambulante vorm. Dat is in de onderhavige situatie niet toereikend.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ reeds is overwogen, maakt de rechtbank de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte, welke conclusies worden gedragen door de onderzoeksbevindingen, tot de hare.
De rechtbank maakt de overwegingen van de deskundigen als het gaat om de aan verdachte op te leggen maatregel eveneens tot de hare en zal – overeenkomstig de adviezen – aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Op basis van de adviezen van de deskundigen moet worden geconcludeerd dat ter voorkoming van recidive, de kans waarop als hoog wordt ingeschat, een langdurig klinisch behandeltraject ingezet zal moeten worden. Vanwege de ernstige (chronische) psychiatrische aandoening van verdachte, het gebrek aan ziekte-inzicht en -besef, haar ambivalente houding ten opzichte van behandeling en medicatiegebruik en haar langdurige geschiedenis van gestagneerde en niet effectieve behandelingen en opnames, kan dit traject alleen worden geboden binnen het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen overtuigend uitgelegd dat minder ingrijpende maatregelen ontoereikend zijn om het gevaar dat verdachte voor anderen vormt, het recidiverisico, te verminderen. Een gesloten forensische setting met een hoger beveiligingsniveau dan de reguliere GGZ kan bieden, is noodzakelijk.
De rechtbank benadrukt dat de stelling van de raadsman dat de oplegging van een TBS-maatregel een ‘ultimum remedium’ is, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of een TBS-maatregel moet worden opgelegd, dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het antwoord op de vraag of tevens een bevel kan worden gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd, dient bovendien te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37b Sr. In het onderhavige geval is aan al deze criteria voldaan. Verdachte leed ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel het opleggen van de TBS-maatregel als de daaraan gekoppelde dwangverpleging.
De rechtbank heeft hierbij de ernst van het begane feit, te weten een poging tot doodslag, in aanmerking genomen. Wat betreft eventuele minder ingrijpende maatregelen heeft de rechtbank – naast hetgeen de deskundigen hierover hebben overwogen – tevens in aanmerking genomen dat verdachte geen stabiele leefsituatie heeft. Zo zijn haar kinderen uit huis geplaatst en heeft zij een partner die haar lijkt te stimuleren in het (overmatig) gebruik van alcohol en die medicatie ‘troep’ vindt.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Afwijzing verzoek van de verdediging
Naar het oordeel van de rechtbank is in met name het rapport van psychiater [deskundige 1] en in haar toelichting ter zitting overtuigend beargumenteerd dat een zorgmachtiging op grond van de Wvggz een onvoldoende stevig kader biedt om het gevaar voor herhaling van een ernstig geweldsdelict tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Het verzoek van de raadsman om (nader) onderzoek te gelasten naar de mogelijkheid van afgifte van een zorgmachtiging wordt dan ook afgewezen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 37a, 37b, 45, 55en 287 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder
1 primair en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit opleveren.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij
van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mrs. I.S. Burggraaff en M.H. Affourtit-Kramer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2020.
Mr. M.H. Affourtit-Kramer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]