ECLI:NL:RBNHO:2020:9211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
HAA 20/1946
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag successierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde [A], had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag successierecht door de Belastingdienst, kantoor Rotterdam. De Belastingdienst had op 5 september 2017 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, waarna eiser op 10 maart 2020 beroep instelde. De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien het besluit op 5 september 2017 was bekendgemaakt, eindigde de termijn op 17 oktober 2017. Het beroepschrift was derhalve niet tijdig ingediend.

De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de te late indiening van het beroepschrift, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. Daarnaast was eiser in verzuim om de gevraagde machtiging en andere benodigde informatie tijdig te overleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen goede verontschuldiging was voor de te late indiening van het beroepschrift en dat eiser ook geen redenen had gegeven voor het niet herstellen van de overige verzuimen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser
(gestelde gemachtigde: [A] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Het bezwaar van eiseres gericht tegen de aanslag successierecht met nummer [#] is door verweerder op 5 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft op 10 maart 2020 tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. Vast staat dat verweerder het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 5 september 2017 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 17 oktober 2017.
4. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
5. Bij aangetekende brief van 29 juni 2020 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld schriftelijk te laten weten waarom zij het beroepschrift na afloop van de termijn heeft ingediend. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 30 juni 2020 is bezorgd op het post adres van de gestelde gemachtigde en dat voor ontvangst is getekend. Eiser heeft niet gereageerd.
6. Verder merkt de rechtbank op dat eiser, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, en gelet op het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn de gevraagde machtiging over te leggen, de gronden die betrekking hebben op het niet ontvankelijk verklaren van het bezwaar in te dienen en het volledige adres van eiser kenbaar te maken. Bij eveneens op 29 juni 2020 aangetekend verzonden brief is eiser gewezen op dit verzuim en is hij verzocht om deze uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiser niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
7. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser een goede verontschuldiging heeft voor de te late indiening van het beroepschrift. Ook heeft eiser geen reden gegeven voor het niet herstellen van de overige verzuimen. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor deze verzuimen.
8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is gedaan op
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.