ECLI:NL:RBNHO:2020:9170

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
8326171 \ CV EXPL 20-1678
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een vaststellingsovereenkomst na beëindiging van een arbeidsrelatie

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen zijn voormalige werkgever, The Amsterdam Boathouse B.V., wegens tekortkomingen in de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die was gesloten na de beëindiging van zijn arbeidsrelatie. De arbeidsovereenkomst van [eiser] werd beëindigd per 31 oktober 2019, waarbij partijen overeenkwamen dat bepaalde bedragen aan [eiser] zouden worden uitbetaald. Eiser stelt dat The Amsterdam Boathouse niet volledig aan deze verplichtingen heeft voldaan en vordert betaling van openstaande loonbestanddelen, wettelijke verhoging, boeterente, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Het proces begon met een dagvaarding op 10 februari 2020, waarna een schriftelijke uitwisseling van standpunten volgde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat The Amsterdam Boathouse op verschillende momenten betalingen heeft gedaan, maar dat er nog een bedrag van € 57,75 openstond. De kantonrechter oordeelde dat The Amsterdam Boathouse de vaststellingsovereenkomst niet volledig is nagekomen en dat eiser recht had op de gevorderde bedragen, inclusief de wettelijke verhoging en boeterente.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] grotendeels toegewezen, met inbegrip van de betaling van het openstaande bedrag, de wettelijke verhoging en de afgifte van deugdelijke salarisspecificaties. De proceskosten werden ook aan The Amsterdam Boathouse opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis werd uitgesproken op 4 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8326171 \ CV EXPL 20-1678
Uitspraakdatum: 4 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. F.A.J.H. de Lugt
tegen
de besloten vennootschap
The Amsterdam Boathouse B.V.
gevestigd te Heemstede
gedaagde
verder te noemen: The Amsterdam Boathouse
procederend bij [naam].

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 februari 2020 een vordering tegen The Amsterdam Boathouse ingesteld. The Amsterdam Boathouse heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna The Amsterdam Boathouse een schriftelijke reactie heeft gegeven, mede onder overlegging van nadere stukken. Daarop heeft [eiser] vervolgens nog schriftelijk gereageerd.

2.De feiten

2.1.
The Amsterdam Boathouse verricht reparatie- en onderhoudsdiensten aan schepen.
2.2.
[eiser] is op 1 augustus 2016 in dienst getreden bij The Amsterdam Boathouse in de functie van technisch medewerker, tegen een salaris van € 1.640,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is door middel van een op 14 oktober 2019 door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd per 31 oktober 2019 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst staat onder meer opgenomen:

(…) De af te rekenen bedragen zullen per einde van de maand oktober 2019 voldaan worden bij gebreke waarvan The Amsterdam Boathoase BV 1% boeterente per maand betaald. De bedragen zijn:
  • Salaris over oktober;
  • Resterend vakantiegeld wordt uitgekeerd;
  • 4 vakantiedagen worden uitgekeerd;
  • Transitievergoeding van € 1.771 euro bruto;
  • De inhouding van € 990 wordt teruggedraaid.
Werkgever en Werknemer verklaren over en weer tot finale en volledige kwijting te zijn gekomen op basis van deze vaststellingsovereenkomst. (…)
2.4.
Bij e-mail van 7 november 2019 heeft [eiser] aan The Amsterdam Boathouse geschreven: ‘
(…) afgesproken dat er per het einde van de maand oktober 2019 de af te rekenen bedragen zullen worden voldaan (…). Tot op heden heeft u helaas verzuimd om conform bovenstaande afspraken verschuldigde bedragen geheel uit te keren. Daarom verzoek ik u binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief over te gaan tot betaling. Tevens zie ik mij genoodzaakt het recht op wettelijke verhoging en rente aan te zeggen (…)
2.5.
Bij brief van 30 december 2019 is namens [eiser] aan The Amsterdam Boathouse geschreven: ‘
(…) Op 28 oktober 2019 ontving cliënt het salaris over oktober 2019 ad € 1.714,25 o.v.v. “salaris october 2019”. Eerst pas op 7 november 2019, aldus te laat, ontving cliënt een bedrag € 990,00 o.v.v. “volgens afspraak in contractje”. Vervolgens ontving cliënt op 26 november 2019 – wederom te laat – een bedrag ad € 1.281,77 o.v.v. “finale betaling – hiermee is alles betaald wat is overeengekomen”. The Amsterdam Boathouse heeft na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst aldus een bedrag ad € 3.986,02 cliënt overgemaakt. (…)
(…). Nu cliënt tot op heden geen eindspecificaties van u heeft mogen ontvangen, blijft het onduidelijk of The Amsterdam Boathouse volledig aan haar verplichtingen op basis van de vaststellingsovereenkomst heeft voldaan. (…) vermoedt dat dit niet het geval is. (…) verzoek ik u (…) aan de hand van een deugdelijke specificatie de eindafrekening op te maken en deze met mij te delen. (…) vervolgens worden nagegaan of zij zoals wordt gesteld volledig aan haar financiële verplichtingen op basis van de vaststellingsovereenkomst (…) heeft voldaan. (…) De verzochte specificatie zie ik graag voor 7 januari 2020 per e-mail tegemoet (…)
2.6.
Bij brief van 21 januari 2020 is namens [eiser] aan The Amsterdam Boathouse geschreven: ‘
(…) hebt u vorige week telefonisch contact opgenomen met mijn cliënt. (…) verzocht om aan te geven wat The Amsterdam Boathouse hem thans nog verschuldigd is. (…) het aan uw organisatie als ex-werkgever is om een gedegen financiële administratie erop na te houden. (…) heeft cliënt mij verzocht te berekenen wat hij (…) kan vorderen. Thans bedraagt zijn vordering een bedrag ad € 1.767,87, inclusief de wettelijke verhoging, wettelijke rente, contractuele boeterente en de kosten rechtsbijstand ten bedrage van de betaalde eigen bijdrage ad € 468,00 (…).’ In de brief is The Amsterdam Boathouse gesommeerd om ‘
binnen drie dagen na heden’ het bedrag van € 1.767,87 te betalen.
2.7.
Bij e-mail van 21 januari 2020 heeft The Amsterdam Boathouse aan de gemachtigde van [eiser] geschreven: ‘
(…) Hieronder de betalingen die aan de heer [eiser] gedaan zijn. (…) Wat The Amsterdam Boathouse betreft is hiermee de kous af. (…) 26 november 2019 (…) 1.281,77 (…) 7 november 2019 (…) 990 (…) 28 oktober 2019 (…) 1.714,25 (…)
2.8.
Bij e-mail van 26 januari 2020 heeft The Amsterdam Boathouse aan de gemachtigde van [eiser] geschreven: ‘
(…) Het lijkt dat er inderdaad een foutje van 355 euro netto gemaakt is. (…)’ Op 2 februari 2020 heeft The Amsterdam Boathouse € 350,00 aan [eiser] betaald.
2.9.
Bij e-mail van 4 februari 2020 is namens [eiser] aan The Amsterdam Boathouse geschreven: ‘
(…) hetgeen mijn cliënt op basis van de vaststellingsovereenkomst toekomt:
Afspraken in vaststellingsovereenkomst:
Bruto (netto)
Salaris oktober 2019 (bruto)
€ 1.640.00 (excl. 8% vakantiegeld)
(€ 1.498,75 nett)
Reiskosten
€ 215,50
Resterend vakantiegeld (…)
€ 656,00 (…)
(€ 415,58 netto)
4 vakantiedagen
€ 285,22 (€ 177,68 netto)
Transitievergoeding
€ 1.771,00 bruto (…)
(€ 1.096,26 netto)
Inhouding
€ 990,00 +
Totaal te ontvangen
€ 5.557,72 bruto(€ 4.393,77 netto)
(…)
Totaal ontvangen € 4.336,02
(…) resteert thans nog € 57,75 netto (…) op basis van de vaststellingsovereenkomst (…). Nu The Amsterdam Boathouse niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan maakt mijn cliënt (…) tevens aanspraak op de wettelijke verhoging wegens vertraging over het niet tijdig uitgekeerde bedrag. (…) € 844,76. (…) wettelijke rente ad € 31,44 en de contractuele boeterente ad € 12,85 (…). rechtsbijstand moeten inschakelen (…) € 468,00 (…).’ The Amsterdam Boathouse is in de gelegenheid gesteld om betaling van het bedrag van € 1.414,80 uiterlijk op 6 februari 2020 te aanvaarden, met betaling kort daarop volgend.
2.10.
Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft The Amsterdam Boathouse daarop gereageerd: ‘
(…) De 4 vakantiedagen waren bij elkaar 185,22 (…) Wat in deze bedragen niet zit is het vakantiegeld. Per 31/8 was er 148,92 verschuldigd (…) De laatste 2 maanden zijn blijkbaar niet berekend. (…) ongeveer 166 euro (en u zit te hoog!). Deze twee bedragen zijn betaald middels de 350 euro die ik alsnog heb overgemaakt (…).

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter The Amsterdam Boathouse veroordeelt tot betaling van:
I. € 57,75 netto aan openstaande loonbestanddelen;
II. € 844,76 aan wettelijke verhoging;
III. 1% boeterente over het onder I genoemde bedrag vanaf 1 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. de wettelijke rente over de onder I t/m III genoemde bedragen, met ingang van 1 november 2019, dan wel 7 november 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. € 135,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VI. de proceskosten, de kosten rechtsbijstand en de kosten betreffende het aanvragen van het uittreksel bij de Kamer van Koophandel ad € 2,30.
Daarbij vordert [eiser] afgifte van deugdelijke salarisspecificaties over de periode van
1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 binnen 14 dagen na betekening van het vonnis,
op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat The Amsterdam
Boathouse in gebreke blijft om aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat The Amsterdam Boathouse tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door een te laag totaalbedrag aan [eiser] te voldoen. The Amsterdam Boathouse moet de vaststellings- overeenkomst nog steeds nakomen en daarbij de wettelijke verhoging, boeterente, wettelijke rente en overige bijkomende kosten aan [eiser] betalen.

4.Het verweer

4.1.
The Amsterdam Boathouse betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan – samengevat – dat de vaststellingsovereenkomst is nagekomen. Er is zelfs teveel betaald aan [eiser] .
De 1% boeterente in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen omdat de cashflow van The Amsterdam Boathouse op dat moment minimaal was, mede veroorzaakt door [eiser] . Eind oktober 2019 was The Amsterdam Boathouse niet in staat om [eiser] volledig uit te betalen. De overige betalingen zijn gedaan in november 2019. Een gedeelte is, in onderling overleg, verrekend met twee verkeersboetes van [eiser] .
[eiser] heeft niet aangetoond dat hij de gevorderde juridische kosten heeft gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Niet in geschil is dat The Amsterdam Boathouse de vaststellingsovereenkomst moet nakomen. Tussen partijen bestaat echter discussie over de vraag of The Amsterdam Boathouse de vaststellingsovereenkomst volledig is nagekomen.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de redenen die aan het sluiten van de vaststellings- overeenkomst ten grondslag liggen niet ter zake doen, zoals The Amsterdam Boathouse meent te doen bepleiten. Feit is dat partijen de vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, zodat zij tot nakoming daarvan gehouden zijn.
5.3.
Voor zover The Amsterdam Boathouse met haar bij conclusie van dupliek ingenomen standpunt dat zij inmiddels is opgehouden, heeft bedoeld dat zij failliet is, blijkt dat niet uit het openbare insolventieregister, zodat de kantonrechter aan dat standpunt voorbij gaat.
5.4.
In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat The Amsterdam Boathouse aan [eiser] zou betalen: (i) salaris over oktober, (ii) resterend vakantiegeld, (iii) 4 vakantiedagen, (iv) de transitievergoeding van € 1.771,00 bruto en (v) de inhouding van € 990,00. Niet in geschil is dat The Amsterdam Boathouse op 28 okt 2019 € 1.714,25, op 7 november 2019 € 990,00, op 26 november 2019 € 1.281,77 en op 3 februari 2020 € 350,00 aan [eiser] heeft betaald, in totaal aldus € 4.336,02. Volgens [eiser] is dit nog € 57,75 te weinig. The Amsterdam Boathouse betwist dat en voert aan dat zelfs teveel is betaald aan [eiser] .
5.5.
Reeds op 30 december 2019 is namens [eiser] aan The Amsterdam Boathouse kenbaar gemaakt dat [eiser] vermoedt dat The Amsterdam Boathouse niet volledig aan haar financiële verplichtingen heeft voldaan en is verzocht om een eindafrekening te verstrekken. Nu in de vaststellingsovereenkomst geen concrete bedragen zijn overeengekomen, lag het op de weg van The Amsterdam Boathouse om, onder overlegging van berekeningen en specificaties, aan [eiser] inzichtelijk te maken waarop de uitbetaalde bedragen zagen. Dit heeft zij nagelaten. Ook in deze procedure heeft The Amsterdam Boathouse de hoogte van de uitbetaalde bedragen niet onderbouwd. Dit terwijl namens [eiser] zowel in de e-mail van 4 februari 2020 als in de dagvaarding een duidelijke berekening is gemaakt. The Amsterdam Boathouse heeft de berekening van [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
5.6.
Het verweer van The Amsterdam Boathouse dat de bedragen van twee parkeerboetes zouden worden verrekend wordt verworpen, gelet op de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen finale kwijting. Dat dit tussen partijen, ondanks de finale kwijting, was overeengekomen – zoals The Amsterdam Boathouse aanvoert – blijkt, ondanks de betwisting daarvan door [eiser] , nergens uit.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] tot veroordeling van The Amsterdam Boathouse tot betaling van € 57,75 netto aan loonbestanddelen worden toegewezen.
5.8.
Vast staat verder dat The Amsterdam Boathouse de op grond van de vaststellings- overeenkomst te betalen bedragen niet tijdig heeft voldaan. Overeengekomen was immers dat deze per einde van de maand oktober 2019 voldaan zouden worden, hetgeen niet is gebeurd. [eiser] vordert daarom de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW. The Amsterdam Boathouse betwist deze verhoging verschuldigd te zijn, omdat in de vast- stellingsovereenkomst 1% boeterente per maand is overeengekomen voor het geval niet in oktober 2019 zou worden betaald. Dat standpunt volgt de kantonrechter niet. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.9.
Op grond van artikel 7:625 lid 1 BW heeft de werknemer recht op de wettelijke verhoging over het loon indien de werkgever dat niet op tijd voldoet. Uit het tweede lid van dat wetsartikel volgt dat hiervan niet ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken, in tegenstelling tot hetgeen The Amsterdam Boathouse aanvoert. Zoals hiervoor is over- wogen, heeft The Amsterdam Boathouse de overeengekomen bedragen te laat betaald, zodat zij de wettelijke verhoging aan [eiser] verschuldigd is over de looncomponenten. Er bestaat geen recht op wettelijke verhoging over de transitievergoeding, omdat dit geen loon is waarover de wettelijke verhoging verschuldigd is. Daarmee staat vast dat een bedrag van € 3.786,72 bruto (€ 5.557,72 bruto - € 1.771,00 bruto) aan looncomponenten niet op tijd aan [eiser] is voldaan. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging gelet op de omstandigheden van het geval, meer in het bijzonder de door The Amsterdam Boathouse verrichte deel- betalingen en het geringe bedrag dat uiteindelijk onbetaald is gebleven, matigen tot 10% over € 3.786,72 bruto.
5.10.
De door [eiser] gevorderde 1% boeterente per maand over het openstaande loonbestanddeel van € 57,75 netto zal worden toegewezen vanaf 1 november 2019. Tussen partijen is immers in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat The Amsterdam Boathouse dat aan [eiser] verschuldigd is indien de bedragen niet in oktober 2019 zouden zijn betaald, hetgeen het geval is.
5.11.
De eveneens gevorderde wettelijke rente over het openstaande loonbestanddeel van € 57,75 netto, zal worden afgewezen. Het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen boetebeding treedt immers op grond van artikel 6:119 lid 3 BW in de plaats van de wettelijke rente ex artikel 6:119 lid 1 BW, zodat [eiser] niet zowel de contractuele boete en de wettelijke rente kan vorderen.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] The Amsterdam Boathouse geen redelijke termijn als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW heeft gegeven om de boeterente en de wettelijke verhoging te betalen, zodat aan de vereisten van een ingebrekestelling niet is voldaan. De gevorderde wettelijke rente over de boeterente en over de wettelijke verhoging zal daarom worden toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
5.13.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt tevens vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.
5.14.
De gevorderde afgifte van deugdelijke salarisspecificaties over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019, op straffe van een dwangsom, zal worden toegewezen als hierna te melden.
5.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] grotendeels zal toewijzen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van The Amsterdam Boathouse, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te vorderen dat The Amsterdam Boathouse wordt veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten, zal dit worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat zijdens The Amsterdam Boathouse sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen.
5.17.
Voor zover The Amsterdam Boathouse heeft bedoeld dat [eiser] prematuur tot dag- vaarden is overgegaan, volgt de kantonrechter haar niet in dat standpunt. Reeds op 7 november 2019 heeft [eiser] aan The Amsterdam Boathouse kenbaar gemaakt dat hij vermoedt dat aan hem te weinig is uitbetaald op grond van de vaststellingsovereenkomst. Het lag op de weg van The Amsterdam Boathouse – bij gebreke van concrete bedragen in de vaststellingsovereenkomst – om met specificaties en berekeningen aan [eiser] aan te tonen dat het uitbetaalde bedrag wel juist was. Dat heeft The Amsterdam Boathouse nagelaten, ondanks de brieven van de gemachtigde van [eiser] en de door hem gemaakte berekening. Dat de hoofdvordering nog slechts € 57,75 betreft, valt niet aan [eiser] te verwijten en daarnaast had hij, gelet op de niet tijdige betalingen, inmiddels ook recht op de wettelijke verhoging en de boeterente, zodat ook om die reden een procedure gestart kon worden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt The Amsterdam Boathouse tot betaling aan [eiser] van € 57,75 netto, te vermeerderen met 1% boeterente per maand vanaf 1 november 2019 tot aan de dag van de gehele betaling en de wettelijke rente over de boeterente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis;
6.2.
veroordeelt The Amsterdam Boathouse tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging van 10% over € 3.786,72 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis;
6.3.
veroordeelt The Amsterdam Boathouse tot betaling aan [eiser] van € 80,22 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
veroordeelt The Amsterdam Boathouse tot afgifte aan [eiser] van deugdelijke salarisspecificaties over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van betaling van een dwangsom van € 50,00 per dag of dagdeel dat The Amsterdam Boathouse in gebreke blijft aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen, met een maximum van € 10.000,00;
6.5.
veroordeelt The Amsterdam Boathouse tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 240,00;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter