ECLI:NL:RBNHO:2020:9164

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5244
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep inzake kinderopvangtoeslag en terugvordering teveel ontvangen bedrag

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder, die de kinderopvangtoeslag voor 2018 definitief had vastgesteld op € 7.101. Eiseres stelde dat zij recht had op een hoger bedrag, namelijk € 8.119, omdat zij niet op de hoogte was van het maximum uurtarief dat werd vergoed. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij de berekening van de voorschotten kinderopvangtoeslag 2018 is uitgegaan van een hoger aantal uren kinderopvang dan daadwerkelijk is afgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat het definitieve recht op kinderopvangtoeslag lager is dan eerder toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht het teveel ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag van eiseres terugvorderde.

De rechtbank overwoog dat de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming is in de kosten van kinderopvang, en dat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van de draagkracht en de kosten van kinderopvang per kind. Eiseres had niet kunnen aantonen dat zij recht had op een hoger bedrag, en de rechtbank verwees naar de relevante wetgeving en jurisprudentie die de terugvordering van teveel ontvangen voorschotten bevestigde. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat mogelijk is. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 12 juli 2019 de kinderopvangtoeslag 2018 definitief berekend op € 834.
Verweerder heeft op 25 juli 2019 een bezwaarschrift ontvangen gericht tegen deze beschikking.
Verweerder heeft bij beschikking op bezwaar van 30 september 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020 te Haarlem.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , vergezeld door [C] , in opleiding bij verweerder.

Overwegingen

Feiten
1. Op 22 juli 2017 heeft verweerder van eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag per 5 september 2017 ontvangen voor de opvang van haar kind, [D] , bij [E] . Deze aanvraag wordt op grond van artikel 15, vijfde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2. Op 29 mei 2019 heeft verweerder de volgende opvanggegevens, ontvangen van de kinderopvangorganisaties, doorgevoerd:
- voor de periode 1 januari 2018 tot en met 30 april 2018 voor de opvang bij [E] van [D] met het aantal opvanguren per maand van 28 tegen een uurtarief van € 6,95.
- voor de periode 1 mei 2018 tot en met 31 december 2018 voor de opvang bij [F] van [D] met het aantal opvanguren per maand van 33 tegen een uurtarief van € 7,60.
- voor de periode 1 mei 2018 tot en met 31 december 2018 voor de opvang bij [G] van [D] met het aantal opvanguren per maand van 7 tegen een uurtarief van € 7,76.
- voor de periode 1 mei 2018 tot en met 30 september 2018 voor de opvang bij ’ [G] van [H] met het aantal opvanguren per maand van 49 tegen een uurtarief van € 7,63.
- voor de periode 1 mei 2018 tot en met 30 september 2018 voor de opvang bij [I] van [H] met het aantal opvanguren per maand van 28 tegen een uurtarief van € 6,42.
- voor de periode 1 oktober 2018 tot en met 30 september 2018 voor de opvang bij ’ [G] van [H] met het aantal opvanguren per maand van 49 tegen een uurtarief van € 7,63.
- voor de periode 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 voor de opvang bij [J] van [H] met het aantal opvanguren per maand van 44 tegen een uurtarief van € 6,38.
3. Op 29 mei 2019 heeft verweerder van eiseres een wijziging ontvangen, waarbij eiseres heeft doorgegeven dat het geschatte toetsingsinkomen 2018 is gewijzigd naar € 22.710.
4. Met dagtekening 12 juli 2019 is de kinderopvangtoeslag 2018 definitief vastgesteld op € 7.101. De uitgangspunten voor deze definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag 2017 zijn het vastgestelde (gezamenlijke) toetsingsinkomen van
€ 22.710 en het onder 2 vermelde. Eiser dient een bedrag van € 1.019 inclusief rente (€ 1) terug te betalen.
5. Eiseres heeft op 20 juli 2019, ontvangen door verweerder op 25 juli 2019, bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2018.
6. In de beslissing op bezwaar van 30 september 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor 2017 gehandhaafd op
€ 7.101.
Geschil
7. In geschil is of verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag 2018 op een juiste wijze heeft berekend en terecht een bedrag van eiseres terugvordert.
8. Eiseres heeft gesteld dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag dan het toegekende bedrag van € 7.101. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij recht heeft op € 8.119, omdat het niet duidelijk was voor eiseres dat er sprake was van een maximum uurtarief dat werd vergoed.
9. Verweerder stelt dat de beschikking kinderopvangtoeslag 2018 voor eiseres terecht is vastgesteld op € 7.101. De reden van het lagere bedrag van € 7.101 aan kinderopvangtoeslag is niet gelegen in de maximum uurtarieven die worden vergoed, dit omdat daar in de voorschotfase al rekening mee is gehouden, maar komt doordat het aantal uren kinderopvang dat door eiseres in de voorfase is doorgegeven afwijkt van het feitelijk aantal afgenomen uren kinderopvang. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van kinderopvang.
12. Op grond van artikel 1.3, tweede lid, van de Wkkp is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
13. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wkkp heeft een ouder onder voorwaarden aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten voor kinderopvang.
14. Op grond van artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. De voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. De soort kinderopvang.
15. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag (hierna: het Besluit) wordt bij de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen, indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs.
16. Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien. Op grond van artikel 16, zesde lid, van de Awir kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
17. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir dient een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op, of de bepaling van de hoogte van, de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
18. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt uit artikel 18 van de Awir, in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad, wat de hoogte ervan is en dat hij de kosten geheel heeft voldaan (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:2027).
19. Bij de berekening van de voorschotten kinderopvangtoeslag 2018 is uitgegaan van een aantal uren kinderopvang dat afwijkt van het feitelijke aantal genoten uren kinderopvang. Het gevolg hiervan is dat het voorschot kinderopvangtoeslag 2018 gebaseerd is op hogere kosten (aantal uren kinderopvang vermenigvuldigd met het uurtarief) dan feitelijk door de opvang in rekening is gebracht.
20. Verweerder is blijkens het voorgaande bij de berekening van de voorschotten kinderopvangtoeslag 2018 uitgegaan van een hoger aantal uren kinderopvang dan daadwerkelijk is afgenomen.
21. Het definitieve recht op kinderopvangtoeslag 2018 is dan ook lager dan reeds bij de voorschotten kinderopvangtoeslag 2018 is toegekend en verweerder vordert terecht het teveel ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag 2018 van eiseres terug.
22. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het daadwerkelijke uurtarief, omdat het eiseres onbekend was dat met een maximum uurtarief werd gerekend en dat verweerder de kinderopvangtoeslag 2018 om die reden niet juist heeft berekend, treft geen doel. Dat gerekend is met de maximum uurtarieven genoemd in artikel 4 van het Besluit heeft geen gevolgen gehad voor de hoogte van het bedrag van de kinderopvangtoeslag 2018. Immers is verweerder ook bij de berekening van de voorschotten kinderopvangtoeslag 2018 telkens uitgegaan van de maximum uurtarieven genoemd in artikel 4 van het Besluit.
23. Verweerder is bij de berekening van de hoogte van de definitieve kinderopvangtoeslag 2018 uitgegaan van de volledige periode waarover de kinderopvang feitelijk werd genoten en waarvoor kosten in rekening zijn gebracht, met inachtneming van de maximum uurtarieven conform artikel 4 van het Besluit.
24. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 24 in onderlinge samenhang met artikel 26 van de Awir de te veel ontvangen voorschotten moet terugvorderen en dat het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In dit verband wordt verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1317)). Volgens deze jurisprudentie is in artikel 26 van de Awir dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening of een verrekening leidt tot een terug te vorderen bedrag, eiseres het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. Wel kan eiseres verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2020 door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.