ECLI:NL:RBNHO:2020:9160

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
C/15/307438 / HA RK 20-169
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende partijdigheid en bevooroordeeldheid

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen kantonrechter mr. drs. J. Blokland. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 10 september 2020 en was gericht tegen de rechter die betrokken was bij een hoofdzaak over de toewijzing van een sociale huurwoning aan de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechter bevooroordeeld en partijdig was, onder andere omdat de rechter zich beledigd voelde door de opmerkingen van de verzoeker over de rechtspraak. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 3 november 2020 zijn zowel de verzoeker als de rechter gehoord, evenals de advocaat van een van de wederpartijen.

De verzoeker onderbouwde zijn wrakingsverzoek met verschillende argumenten, waaronder het feit dat de rechter eerder een vonnis had gewezen in een vergelijkbare zaak, wat volgens de verzoeker een persoonlijk belang van de rechter met zich meebracht. De rechter reageerde op de beschuldigingen en stelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of partijdigheid. Hij benadrukte dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten en dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is.

De wrakingskamer oordeelde dat, hoewel de subjectieve toets geen grond voor wraking opleverde, de vrees voor partijdigheid objectief gezien wel gerechtvaardigd was. De wrakingskamer concludeerde dat de eerdere betrokkenheid van de rechter bij een vergelijkbare zaak, samen met andere omstandigheden, voldoende aanleiding gaf om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak verder behandeld zou worden door een andere rechter.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/307438 / HA RK 20-169
Beslissing van 3 november 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. drs. J. Blokland,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 10 september 2020 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Bewind, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaak- en rolnummer 8596514 \ KG EXPL 20-64 hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 3 november 2020. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Zowel verzoeker als rechter zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Voorts was aanwezig mr. [naam 1] , de advocaat van een van de wederpartijen in de hoofdzaak, de [gemeente]. De andere wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid ter zitting aanwezig te zijn geen gebruik gemaakt.
1.4
De wrakingskamer heeft vervolgens de mondelinge behandeling gesloten en na een korte schorsing mondeling uitspraak gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft de rechter ter zitting in de hoofdzaak gewraakt en daarbij het volgende aangevoerd. Hij heeft de rechter gewraakt omdat deze bevooroordeeld en partijdig is. Dat blijkt uit het feit dat de rechter ter zitting heeft gezegd dat hij het een belediging vond dat verzoeker gezegd heeft dat de rechtbank achterbaks en corrupt is.
2.2
Verzoeker heeft zijn standpunt vervolgens, met toestemming van de rechter, schriftelijk nader onderbouwd. Hij heeft meerdere brieven gestuurd (gedateerd 11, 16 en 18 september 2020 en 14 en 21 oktober 2020). Kort samengevat stelt hij daarin:
1. dat de rechter verzoeker heeft verboden om te zeggen dat de rechtspraak corrupt, achterbaks, ongeloofwaardig en onbetrouwbaar is;
2 dat dit spreekverbod verzoeker het procederen onmogelijk maakt omdat hij daardoor een deel van zijn dagvaarding niet kan bespreken;
3 dat de rechter zijn persoonlijke gevoelens over verzoeker buiten het geding en buiten zijn oordeel behoort te houden maar dat niet doet nu hij zegt dat hij zich door verzoeker beledigd voelt vanwege diens uitspraak dat alle rechters achterbaks en corrupt zijn;
4 dat verzoeker niet in hoger beroep kan omdat er geen advocaat is die dat wil doen voor de daarvoor van rijkswege verstrekte vergoeding, terwijl een advocaat noodzakelijk is om in hoger beroep te kunnen gaan;
5 dat verzoeker als eiser in de hoofdzaak stellingen en bewijs daarvan moet uitwerken terwijl de gedaagde in de hoofdzaak dat niet hoeft te doen, en de rechter gedaagde niet gevraagd heeft, terwijl hij dat wel had moeten doen, om de door gedaagde genoemde mogelijkheden voor huisvesting te concretiseren;
6 dat de rechter plotseling met de vraag kwam of verzoeker misschien nood had aan begeleid wonen, terwijl dat helemaal niet aan de orde is en verzoeker alleen huisvesting of een advocaat om huisvesting te verkrijgen nodig heeft;
7 dat de rechter de eer en goede naam van verzoeker heeft aangetast door zonder feitelijke grond zomaar over begeleid wonen te beginnen;
8 dat de rechter in dezelfde kwestie al eerder vonnis in kort geding heeft gewezen en een persoonlijk belang heeft om nu in lijn met zijn eerdere vonnis te oordelen;
9 dat de rechter en wederpartijen in de hoofdzaak zogenaamd niet snappen waarom [naam 2] Zorg gedaagde is in de hoofdzaak;
10 dat, net als in eerdere wrakingen, de rechters en griffiemedewerkers achteraf het proces-verbaal van de zitting zullen aanpassen en de gewraakte uitspraken eruit zullen verwijderen omdat ze hun door verzoeker gewraakte collega-rechter de hand boven het hoofd willen houden;
11 dat de rechter en overige partijen in de hoofdzaak verzoeker wel zouden kunnen helpen met een sociale huurwoning, maar dit niet willen, en gezamenlijk proberen verzoeker te dwingen tot zorg die hij niet wil en niet nodig heeft en dat ook nog eens doen via een daarvoor niet bestemde procedure.
2.3
Ter zitting heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nog verder toegelicht en aangegeven dat de onderbouwing van zijn verzoek in feite, kort samengevat, op drie hoofdredenen neerkomt:
I de rechter heeft een eigen, persoonlijk belang bij de hoofdzaak omdat hij wil vasthouden aan zijn eerdere vonnis over dezelfde kwestie;
II de rechter laat in zijn reactie op het wrakingsverzoek zien dat hij bevooroordeeld en vooringenomen is met betrekking tot de hoofdzaak omdat hij het op voorhand, terwijl de feiten nog niet eens zijn vastgesteld, al met verzoeker oneens is;
III verzoeker heeft geen vertrouwen in de rechter en wil niet met hem door; het middel wraking is eigenlijk te licht en de president van de rechtbank zou een onderzoek naar de integriteit van de rechter moeten (laten) doen.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft – kort samengevat – als volgt gereageerd. De handelwijze van de rechter en de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden leveren geen aanwijzingen op voor vooringenomenheid of partijdigheid. De rechter heeft verzoeker niet gemuilkorfd, zo blijkt ook uit het proces-verbaal. Verzoeker heeft uitgebreid de gelegenheid gekregen zijn vordering toe te lichten en te reageren op het standpunt van de wederpartij in de hoofdzaak die het woord had gevoerd. De rechter merkt daarnaast op dat hij heeft gemerkt dat het lastig is om te communiceren met verzoeker. De rechter merkt voorts op dat de vrijheid van meningsuiting waarop verzoeker zich beroept niet onbeperkt is. Volgens de rechter ging verzoeker te ver met zijn negatieve opmerkingen over de rechters van de rechtbank en de rechter zelf en heeft hij gemeend dit niet over zich heen te hoeven laten komen. De rechter merkt op inderdaad gezegd te hebben dat hij het een belediging vond hoe verzoeker over de rechtbank en hem dacht. Daarmee heeft de rechter verzoeker op zijn fatsoen willen aanspreken, aldus de rechter.
3.2
Gevraagd naar zijn reactie op het verwijt van verzoeker dat de rechter bij een eerdere rechtszaak over dezelfde kwestie in het nadeel van verzoeker heeft beslist, heeft de rechter ter zitting nog het volgende opgemerkt.
Meerdere rechters in de rechtbank hebben vonnis gewezen in de aan de orde zijnde kwestie van het ter beschikking stellen van een sociale huurwoning voor verzoeker. De rechters nemen het probleem serieus en proberen verzoeker juist te helpen, bijvoorbeeld door hem in de gelegenheid te stellen in persoon te procederen. Het is juist dat de rechter eerder al vonnis heeft gewezen in de kwestie van het ter beschikking stellen van een sociale huurwoning aan verzoeker, maar de discussie in die zaak ging erover of de woningbouwstichting terecht een beroep had gedaan op haar beleid om geen sociale huurwoning te verstrekken aan verzoeker, waarbij de rechter heeft opgemerkt dat één van de woningbouworganisaties op enig moment wel moeite moet doen om hem een zodanige woning te verstrekken. Nu gaat het om een andere zaak. De gemeente heeft verzoeker een indicatie gegeven voor beschermd wonen. De gemeente zegt dat ze daarmee aan alle verplichtingen heeft voldaan. Verzoeker is daarna naar [naam 2] , de andere wederpartij in de hoofdzaak, gegaan. Daar is het niet goed gegaan. Daarom heeft de rechter verzoeker in de hoofdzaak gevraagd waarom hij [naam 2] dagvaardt want het staat buiten kijf dat die organisatie hem geen sociale huurwoning kan verstrekken. Volgens de rechter raakt de eerdere zaak waarbij hij als rechter betrokken was en waarin hij uitspraak heeft gedaan de kwestie uit de hoofdzaak niet, met dien verstande dat de onderliggende vraag wel steeds dezelfde is.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Niet is gebleken dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer merkt op dat hij, anders dan verzoeker, geen enkele twijfel heeft over de integriteit van de rechter.
4.3
De wrakingskamer is van oordeel dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gezien echter wel gerechtvaardigd is.
4.4
Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen, maar bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken (HR 15 februari 2002, LJN AD4004 en EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627). Een voorbeeld van dergelijke bijkomende omstandigheden is wanneer een rechter zich in de eerdere zaak al heeft uitgesproken over (aspecten van) het geschil die weinig of niets verschillen van (de aspecten van) het geschil in de volgende zaak.
4.5
De wrakingskamer is van oordeel dat er in dit geval, zoals ook aangevoerd door verzoeker (hiervoor vermeld onder 2.2, punt 8 en 2.3, punt I van deze beslissing), sprake is van dergelijke bijkomende omstandigheden. Weliswaar zijn de bij de twee zaken betrokken partijen niet dezelfde, maar de onderliggende vordering van verzoeker als eisende partij in de hoofdzaak is mede gebaseerd op het toelaten als huurder, evenals aan de orde is geweest in de kort gedingzaak met zaak- en rolnummer 7963936 KG EXPL 19-103 (hierna: de vorige zaak). In de vorige zaak heeft de rechter uitspraak gedaan op 17 september 2019. De hoofdzaak en de vorige zaak handelen allebei om het ter beschikking stellen van een sociale huurwoning aan verzoeker en de rechter heeft daarover in de vorige zaak in voor verzoeker nadelige zin beslist. De rechter heeft zich daarbij onder rechtsoverweging 4.11 van het vonnis van 17 september 2019 in tamelijk algemene bewoordingen uitgesproken over de psychische gesteldheid van verzoeker en de betekenis daarvan voor het ter beschikking stellen van een sociale huurwoning, namelijk:
'' [verhuurders] hebben vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] zich niet als een goed huurder in de woning zal gaan gedragen. Blijkens de overgelegde stukken heeft [verzoeker] recent ernstige overlast veroorzaakt, waarbij hij onder meer (doods)bedreigingen jegens zijn vorige verhuurder heeft geuit. Voorts is [verzoeker] uit nog een andere door hem gehuurde woonruimte ontruimd, namelijk ook uit een woning van Parteon te Assendelft. [verzoeker] laat zich verder negatief en verwijtend uit over [verhuurders] en stuurt hen vele e-mailberichten die hij ook met derden deelt. Het maken van afspraken met [verzoeker] over het naleven van de regels van [verhuurders] is op dit moment ook duidelijk niet aan de orde. [verzoeker] lijkt geen enkel inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelwijze, die heeft geleid tot de situatie waarin hij zich thans bevindt. [verzoeker] staat kennelijk niet onder behandeling voor zijn psychische problemen en hij wil geen hulpverlening aanvaarden. Als [verzoeker] zonder enige vorm van begeleiding in een reguliere huurwoning wordt geplaatst, zal hij naar alle waarschijnlijkheid weldra opnieuw overlast voor de omwonenden en de verhuurder zal veroorzaken. Onder deze omstandigheden weegt het belang van [verhuurders] bij het niet aanvaarden van [verzoeker] als huurder onmiskenbaar zwaarder dan het woonbelang van [verzoeker] . (…) De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [verhuurders] niet gehouden zijn om met [verzoeker] een huurovereenkomst te sluiten en dus gebruik mogen maken van hun contractsvrijheid. Voor zover de vorderingen zien op het gunnen van een sociale huurwoning en het aanbieden van een huurcontract zullen die daarom als niet onrechtmatig jegens [verzoeker] eveneens worden afgewezen.''
4.6
Onder deze omstandigheden kan de wrakingskamer zich voorstellen dat bij verzoeker, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid van deze rechter aanwezig is.
4.7
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat deze door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond slaagt en het verzoek van verzoeker dus moet worden toegewezen. Alle overige wrakingsgronden en alles wat verzoeker nog meer heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
4.8
De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek om wraking toe,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Handel, Kanton en Bewind, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. I.H. Lips en
mr. B. Voogd, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
griffier jongste rechter
de griffier en de voorzitter en de oudste rechter
zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.