ECLI:NL:RBNHO:2020:9085
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, wonende te [Z], heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, die de WOZ-waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2019 had vastgesteld op € 224.000. Na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 206.000, waarop eiser zich niet kon vinden en beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 13 augustus 2020 een zitting gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Bakker, en de verweerder door [B].
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de woning in overweging genomen, waaronder de onderhoudstoestand en de kwaliteit van de woning. Eiser stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en verwees naar een bouwkundig rapport dat herstelkosten van € 28.586 aangaf. Verweerder daarentegen onderbouwde de vastgestelde waarde met een taxatierapport van een WOZ-taxateur, waarin de waarde op € 206.000 werd getaxeerd op basis van vergelijkingsobjecten.
De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de onderhoudstoestand van de woning voldoende in de waardering was meegenomen en dat de waarde in het economische verkeer correct was vastgesteld. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.