ECLI:NL:RBNHO:2020:9063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
7688940 \ CV FORM 19-4585
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de gevolgen van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Lufthansa Cityline GmbH. De passagier had een vlucht geboekt van München naar Amsterdam op 15 augustus 2017, die echter werd geannuleerd. De passagier verzocht compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder weigerde deze compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van de luchthaven van Neurenberg door een noodlanding van een ander toestel.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht inderdaad plaatsvond, maar dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het directe gevolg was van de sluiting van de luchthaven. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet had kunnen bewijzen dat de annulering noodzakelijk was en dat de passagier recht had op de gevraagde compensatie. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de vervoerder opgelegd. De beslissing is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7688940 \ CV FORM 19-4585
Uitspraakdatum: 2 december 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: D. Meeuwissen
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Lufthansa Cityline GmbH
gevestigd te München, Duitsland
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 12 april 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 2 juli 2019;
  • de conclusie van repliek, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2019;
  • de conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2019;
  • de antwoordakte van de passagier, ingekomen ter griffie op 14 januari 2020
  • de antwoordakte van de vervoerder, ingekomen ter griffie op 26 juni 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van München (Duitsland) naar Amsterdam met een vlucht op 15 augustus 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt, na wijziging van eis, de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2019.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder meent dat sprake is van buitengewone omstandigheden als hiervoor bedoeld. Zij voert daartoe het volgende aan. Het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren zou daarvoor vlucht LH2159 van Neurenberg (Duitsland) naar München uitvoeren. Vlucht LH2159 stond gepland te vertrekken om 13:20 uur (lokale tijd). Tussen 13:10 uur en 14:50 uur (lokale tijd) was de luchthaven van Neurenberg (af)gesloten, omdat een vliegtuig een noodlanding had gemaakt. Zowel op het moment van het geplande vertrek van vlucht LH2159 als om 13:52 uur (het tijdstip waarop de vervoerder vlucht LH2159 heeft geannuleerd) was niet bekend wanneer de luchthaven van Neurenberg weer zou worden geopend. Door de sluiting van de luchthaven van Neurenberg kon vlucht LH2159 en dus automatisch de vlucht in kwestie niet op tijd worden uitgevoerd. De vervoerder doet een beroep op doorwerking van de buitengewone omstandigheid. Het reservetoestel van de vervoerder op de luchthaven van München was reeds ingezet, aldus de vervoerder.
4.4.
Blijkens de akte van de passagier is niet in geschil dat de sluiting van een luchthaven als gevolg van een noodlanding van een toestel een buitengewone omstandigheid vormt. De vraagt die voorligt is of de vervoerder met de door haar overgelegde producties en toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de onderhavige vlucht het gevolg is geweest van (doorwerking van) de sluiting van de luchthaven van Neurenberg. De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat vlucht LH2159 gepland stond te vertrekken om 13:20 uur (lokale tijd) en dat de luchthaven van Neurenberg tussen 13:10 uur en 14:50 uur (lokale tijd) gesloten was. Voorts staat vast dat de vervoerder om 13:52 uur (lokale tijd) heeft besloten om zowel vlucht LH2159 als de onderhavige vlucht te annuleren. De luchthaven te Neurenberg was op dat moment dus 52 minuten gesloten. Het is onduidelijk waarom de vervoerder relatief snel is overgegaan tot annulering van de voorgaande en de onderhavige vlucht. Zij heeft alleen gesteld dat niet duidelijk was wanneer de luchthaven weer open zou gaan. Niet gebleken is of vlucht LH2159 alsnog uitgevoerd had kunnen worden, zij het met een vertraging. Het vonnis van het Amtsgericht Erding (Duitsland) van 19 september 2018, dat de vervoerder als productie 5 bij het verweer heeft overgelegd, gaat niet in op deze vraag. De kantonrechter komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de annulering van vlucht LH2159 het directe gevolg is geweest van de sluiting van de luchthaven. Het beroep van de vervoerder op doorwerking van buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De door de passagier verzochte compensatie zal dan ook worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.5.
Blijkens de toelichting op het vorderingsformulier, heeft de passagier ook beoogd een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te verzoeken. Deze kosten staan echter niet vermeld in het vorderingsformulier, zodat de kantonrechter hieraan voorbijgaat.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat zij voor het merendeel ongelijk krijgt. De kantonrechter merkt op dat de akte van de passagier melding maakt van een “wijziging van eis”. De passagier verzoekt in de akte om “toewijzing van de proceskosten zijdens Yource, evenals het salaris gemachtigde”. Voor zover de passagier daarmee bedoelt een integrale proceskostenvergoeding te verzoeken, zal de kantonrechter die afwijzen. Daartoe wordt overwogen dat de passagier de in het gelijk gestelde partij is en van misbruik van procesrecht door de vervoerder geen sprake is. Daarnaast ontbreekt elke specificatie van reële proceskosten die de passagier gemaakt heeft. De kantonrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het toepasselijke liquidatietarief.
4.7.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 81,00 aan griffierecht en € 180,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open