In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Lufthansa Cityline GmbH. De passagier had een vlucht geboekt van München naar Amsterdam op 15 augustus 2017, die echter werd geannuleerd. De passagier verzocht compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder weigerde deze compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van de luchthaven van Neurenberg door een noodlanding van een ander toestel.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht inderdaad plaatsvond, maar dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het directe gevolg was van de sluiting van de luchthaven. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet had kunnen bewijzen dat de annulering noodzakelijk was en dat de passagier recht had op de gevraagde compensatie. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de vervoerder opgelegd. De beslissing is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking.