ECLI:NL:RBNHO:2020:905

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
1507827919
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor spookrijden onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 maart 2019 te Zaandam spookrijdend onder invloed van alcohol een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed tegen de rijrichting in op de afrit van de snelweg A7, waardoor hij frontaal botste op een tegemoetkomende bedrijfsauto. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een inzittende van de andere auto, die onder andere een gebroken rug en enkels opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen door de verkeersregels te negeren en niet op te letten, ondanks duidelijke signalen zoals verkeersborden en tegenliggers. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting waar de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/078279-19 (P)
Uitspraakdatum: 11 februari 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op 18 [geboortedatum] te [geboorteplaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. Biezen, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A7 –na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
in de aanrijroute naar die Rijksweg A7 niet de oprit, maar –tegen de richting in- de afrit op te rijden en/of terecht te komen op een rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of met hoge snelheid op die rijstrook tegen de richting van het verkeer in te blijven rijden en/of frontaal op te botsen of aan te rijden tegen een hem op die rijstrook tegemoet rijdende bedrijfsauto ( [kenteken] ),
waardoor een inzittende van die bedrijfsauto (genaamd [naam slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, (te een gebroken rug, twee gebroken enkels, drie gebroken ribben en een leverbeschadiging), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,14 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als (beginnend) bestuurder van een voertuig (personenauto, [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A7, in de aanrijroute naar die Rijksweg A7 niet de oprit, maar –tegen de richting in- de afrit is opgereden en/of terecht is gekomen op een rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of met hoge snelheid op die rijstrook tegen de richting van het verkeer in is blijven rijden en/of frontaal is opgebotst of aangereden tegen een hem op die rijstrook tegemoet rijdende bedrijfsauto ( [kenteken]
), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Gelet op de gedragingen van de verdachte en de aard, ernst en overige omstandigheden van het geval, is de officier van justitie van mening dat sprake is van een zeer hoge mate van schuld van verdachte aan het ongeluk. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van onberadenheid bij verdachte, maar niet van roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft weliswaar een gevaarlijke verkeerssituatie voor zijn medeweggebruikers en een ongeluk met lichamelijk letsel veroorzaakt, maar dat handelen voldoet niet aan de strenge eisen die door de Hoge Raad aan het begrip “roekeloos” als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 worden gesteld. Dat bestanddeel kan dan ook niet worden bewezen, aldus de raadsman. Verder is aangevoerd dat verdachte die desastreuze nacht bier had gedronken, maar volgens het uitgevoerde bloedonderzoek had hij een hoeveelheid alcohol in het lichaam waarbij men niet dronken, maar wel aangeschoten is. De tenlastelegging vermeldt voorts dat verdachte met “hoge snelheid” reed, maar hij reed niet harder dan 90 tot 100 kilometer per uur. Hij versnelde naar een vaart die op de snelweg toegestaan is, aangezien hij in de veronderstelling verkeerde in de juiste rijrichting op de snelweg te rijden. Ten slotte is aangevoerd dat verdachte formeel weliswaar een “beginnend bestuurder” is, maar in werkelijkheid niet. Hij heeft achttien jaren geleden zijn rijbewijs in Marokko behaald. In Nederland moest hij opnieuw rijexamen doen omdat een Marokkaans rijbewijs niet wordt omgewisseld naar een Nederlands rijbewijs. De “harde” wet- en regelgeving heeft hier een enigszins willekeurige uitwerking, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het primair bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2020 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2019 (dossierpagina 40-42);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Onderzoek plaats ongeval d.d. 9 juni 2019 (dossierpagina 107-123);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal analyse beelden Mc Donalds spookrijder d.d. 2 april 2019 (dossierpagina 85-87);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige] d.d. (dossierpagina 63-64);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige] d.d. 1 april 2019, (dossierpagina 81-83);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 2 april 2019 (dossierpagina 126-129);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een Rapport alcohol in het verkeer d.d. 15 mei 2019, opgemaakt door drs. [naam deskundige] , forensisch toxicoloog en werkzaam bij Labor Mönchengladbach (dossierpagina 133-135).
  • Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 26 augustus 2019, opgemaakt door drs. [naam deskundige] , chirurg en traumatoloog, werkzaam bij het VU Medisch Centrum (aanvullend proces-verbaal, niet genummerd).
3.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van de mate van schuld
Vaststaat dat verdachte een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het ongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 in verbinding met artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994, nu niet is voldaan aan de vereisten die blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad daaraan worden gesteld, zodat verdachte van dit onderdeel van het onder primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest. Daarvoor moet worden beoordeeld of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Verder geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft op 31 maart 2019 zijn auto met daarin drie passagiers bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol was.In het bij verdachte afgenomen bloed is een ethanolconcentratie gemeten van 1,14 mg/ml. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcohol het reactievermogen afneemt en de waarneming slechter wordt.
Verdachte, naar eigen zeggen op dat moment onderweg naar Amsterdam, is op de rotonde van het Prins Bernardplein te Zaandam de
afritvan de snelweg A7 opgereden, waardoor hij tegen de rijrichting van het verkeer in is gaan rijden. Om op deze afrit van de snelweg, in plaats van op de oprit richting Amsterdam, te komen, heeft verdachte meerdere signalen gemist die een normale oplettende bestuurder had moeten opmerken.
Ten eerste is verdachte de verkeersborden en de uitvoegstroken met op de weg aangebrachte pijlen die wezen naar de oprit van de A7 richting Amsterdam voorbij gereden. Om vervolgens op de afrit van de snelweg te komen heeft verdachte, niet rijdend op een uitvoegstrook, maar op een strook voor doorgaand verkeer, een (onnatuurlijke) scherpe, haakse bocht naar rechts moeten maken. Aan het begin van de afrit waren in voor verdachte tegengestelde richting haaientanden op het wegdek zichtbaar. Op de rijstroken van de afrit waren voorts verkeerspijlen zichtbaar in voor verdachte tegengestelde rijrichting. Ook de bebording en de verkeerslichten op de afrit bevonden zich tegengesteld aan de rijrichting van verdachte, zodat verdachte bij het nemen van de haakse bocht tegen de achterkant van de verkeersborden en –lichten moet hebben aangekeken. Verdachte heeft al deze signalen kennelijk gemist. Uit het topografisch overzicht in de verkeersanalyse volgt verder dat verdachte tot aan de plaats van het ongeval bij hectometerpaal 5.3 links bijna twee kilometer over de snelweg heeft “spookgereden”. Uit de analyse van de camerabeelden van de nabij voornoemde rotonde gelegen McDonalds en de getuigenverklaring van [naam getuige] blijkt dat verdachte gedurende deze spookrit vanaf het begin tegenliggers is tegengekomen die op de rechterbaan reden. Gelet op de gereden snelheid door verdachte, volgens eigen zeggen in ieder geval 80 kilometer per uur, heeft verdachte over de afgelegde afstand ongeveer twee minuten gedaan. Gedurende al die tijd en ondanks alle signalen heeft verdachte niet opgemerkt dat hij aan het “spookrijden” was, totdat hij frontaal op de Volkswagen Transporter met daarin twee slachtoffers, is gebotst. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit rijgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend te worden aangemerkt en dat het daardoor ontstane verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bewezen is dat verdachte een beginnend bestuurder is, aangezien hij aan de criteria die daarvoor gelden op grond van de Wegenverkeerswet 1994, voldoet. Daar doet niet aan af het feit dat hij eerder in Marokko een Marokkaans rijbewijs heeft behaald. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte met hoge snelheid heeft gereden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
primair
hij op 31 maart 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A7 - na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank - zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, in de aanrijroute naar die Rijksweg A7 niet de oprit, maar - tegen de richting in - de afrit op te rijden en terecht te komen op een rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en met hoge snelheid op die rijstrook tegen de richting van het verkeer in te blijven rijden en frontaal op te botsen tegen een hem op die rijstrook tegemoet rijdende bedrijfsauto ( [kenteken] , waardoor een inzittende van die bedrijfsauto, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rug, twee gebroken enkels, drie gebroken ribben en een leverbeschadiging, werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeluk betreft waardoor een ander lichamelijk letsel is toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid onder b, van de wet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden opgelegd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte op grond van zijn persoonlijke omstandigheden, naast een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een ernstig verkeerongeluk veroorzaakt, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte is tegen de rijrichting in de afrit van de snelweg opgereden in plaats van de oprit in de richting van zijn bestemming. Daarbij heeft hij meerdere in het oog springende signalen, die erop wezen dat hij de fout in ging, zoals onder meer haaientanden en tegenliggers, niet gezien. Na een “spookrit” van bijna twee kilometer is verdachte frontaal op een hem tegemoet komende bestelbus gebotst. De passagier van deze tegenligger heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog elke dag met de gevolgen van het ongeval, zowel fysiek als mentaal, kampt. Door het ongeval en het letsel dat het slachtoffer daarbij heeft opgelopen zijn haar toekomstplannen in duigen gevallen en de verwachting is dat zij nooit volledig zal herstellen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
12 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens overtreding van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en alle overige omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte betrokken. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om af te wijken van de oriëntatiepunten die in het geval van zwaar lichamelijk letsel en een alcoholgebruik van minder dan 570 ug/l inhouden dat zowel bij “ernstige schuld” als bij een “zeer hoge mate van schuld” een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

Naast de oplegging van een gevangenisstraf, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur, met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie (3) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Mr. N.O.P. Roché is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.