ECLI:NL:RBNHO:2020:9028

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/15/304308 / HA ZA 20-406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bankafschriften in faillissementszaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, is op 28 oktober 2020 een vordering behandeld die door de curator is ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De curator, die optreedt in het faillissement van de heer [XX], vordert inzage in en afgifte van bankafschriften van de gedaagde, de moeder van de failliet, om te kunnen controleren of er onrechtmatig is gehandeld door de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan de failliet, wat mogelijk leidt tot faillissementsfraude. De curator stelt dat hij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde bescheiden om zijn vorderingen in de hoofdzaak te onderbouwen. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator voldoende rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de bankafschriften en heeft de vordering van de curator grotendeels toegewezen. De gedaagde is veroordeeld om binnen 14 dagen de gevraagde bankafschriften te verstrekken, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving. De proceskosten zijn aan de zijde van de curator begroot op € 543,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/304308 / HA ZA 20-406
Vonnis in incident van 28 oktober 2020
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [XX] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E.N. van Essen te Alkmaar,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R. Teitler te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het rolbericht met bijlage van 18 augustus 2020 van mr. van Essen;
  • akte in incident van 23 september 2020 van mr. Teitler.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de moeder van de heer [XX] (hierna: [XX] ).
2.2.
[XX] is bij vonnis van 22 januari 2019 van deze rechtbank in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator tot curator.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
De curator vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Ten aanzien van de bankrekening:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens de gezamenlijke schuldeisers van [XX] onrechtmatig heeft gehandeld door haar bankrekening aan [XX] ter beschikking te stellen en de daaruit voortvloeiende schade ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers aan de curator dient te vergoeden;
II. de schade vaststelt op € 33.367,50, en [gedaagde] veroordeelt om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van [XX] aan de curator te voldoen, althans subsidiair [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de schade, nader op te maken staat en te vereffenen volgens de wet, althans meer subsidiair [gedaagde] veroordeelt tot voldoening ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers aan de curator een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van de schenkingen:
III. voor recht verklaart dat [gedaagde] niet bevrijdend aan [XX] heeft geschonken;
IV. [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 30.420,- aan de curator te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
De curator heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen onder meer het volgende gesteld. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van [XX] door haar bankrekeningen en pinpas ter beschikking te stellen aan [XX] . Inkomsten van [XX] worden hierdoor verborgen gehouden voor de curator. [gedaagde] maakt zich schuldig aan faillissementsfraude. Daarnaast heeft [gedaagde] maandelijks schenkingen in natura aan [XX] gedaan door het betalen van de huur van de woning, waarin [XX] woonachtig is. [gedaagde] kan vanwege het faillissement alleen bevrijdend schenken c.q. betalen aan de boedel .

4.Het geschil in het incident

4.1.
De curator vordert dat [gedaagde] op grond van artikel 843a Rv op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om inzage in en gelijktijdige afgifte aan de curator te verschaffen van de volgende bescheiden:
  • de bankafschriften van de ABN-rekening met rekeningnummer [YY] over de periode 18 maart 2019 tot en met 9 juni 2020;
  • de bankafschriften van de ING-rekening met rekeningnummer [ZZ] over de periode vanaf de faillissementsdatum (22 januari 2019) tot en met 9 juni 2020;
  • een opgave van andere schenkingen aan [XX] en van eventuele andere bankrekeningen die zij aan [XX] ter beschikking heeft gesteld.
4.2.
De curator legt aan zijn incidentele vordering ten grondslag dat het voor de onderbouwing van de vorderingen in de hoofdzaak noodzakelijk is dat hij inzage heeft in de bankafschriften zodat hij kan controleren hoeveel geld er gedurende het faillissement op de bankrekeningen is gestort. Ondanks het verzoek van de curator heeft [gedaagde] de bankafschriften van de ABN-rekening en de ING-rekening niet overgelegd.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert onder meer aan dat er sprake is van een ongeoorloofde fishing expedition. Daarnaast heeft de curator geen rechtmatig belang bij zijn vordering omdat de curator stelt dat de bescheiden alleen relevant zijn voor de vaststelling van de omvang van de schade. Voordat de omvang van de schade aan de orde kan komen, dient eerst vast te staan dat er sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Daarvan is geen sprake. Tevens doet [gedaagde] een beroep op artikel 843a lid 4 Rv.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering heeft als uitgangspunt te gelden dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de afgifte of inzage, moet het gaan om bepaalde bescheiden en moeten die bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij hij partij is; daaronder valt mede een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad. Daarnaast moet niet gebleken zijn van één van de in lid 3 en lid 4 van de bepaling gemaakte uitzonderingen op het inzagerecht, te weten dat 1) de wederpartij (beroepshalve) tot geheimhouding verplicht is met betrekking tot de bescheiden of dat 2) er gewichtige redenen zijn die maken dat afgifte geweigerd moet worden, of dat 3) redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte is gewaarborgd.
5.2.
Naar de rechtbank begrijpt, stelt de curator dat hij een rechtmatig belang heeft bij onder meer afgifte van de bankafschriften van de ABN-rekening en de ING-rekening om zijn vordering in de hoofdzaak tegen [gedaagde] (nader) te onderbouwen. De rechtbank overweegt als volgt. Geen rechtmatig belang is aanwezig indien onvoldoende duidelijk en concreet is gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden met betrekking tot het feit(encomplex) waarop een mogelijke vordering berust. De rechtbank is van oordeel dat de curator voldoende duidelijk en concreet heeft gesteld en door verwijzing naar reeds in het geding gebrachte bankafschriften, e-mails en een uitdraai uit het kasboek gemotiveerd, waarom hij meent dat de bescheiden van belang (kunnen) zijn als bewijsstukken in een procedure over de door hem gestelde rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad.
5.3.
Terzijde merkt de rechtbank op dat vroegtijdige beschikbaarheid van de relevante bescheiden bijdraagt aan een doelmatig verloop van de procedure. Het is in het algemeen immers wenselijk dat in procedures de voor de beslissing op de vorderingen relevante bescheiden in een zo vroeg mogelijk stadium beschikbaar zijn zodat het debat tussen partijen op basis van juiste en volledige informatie op efficiënte wijze kan worden gevoerd en daarop zo snel mogelijk kan worden beslist.
5.4.
Voor wat betreft de overige bescheiden onder sub c heeft de curator zijn vordering ex artikel 843a Rv naar het oordeel van de rechtbank dermate ruim geformuleerd, dat geen sprake is van een verzoek om inzage in dan wel een afschrift van bepaalde concreet aangeduide stukken als bedoeld in artikel 843a Rv. De curator vordert een opgave te verstrekken van andere schenkingen aan [XX] en van eventuele andere bankrekeningen die zij aan [XX] ter beschikking heeft gesteld. Deze omschrijvingen zijn onvoldoende specifiek om van bepaalde bescheiden in de zin van artikel 843a Rv te kunnen spreken.
5.5.
Ten aanzien van het beroep van [gedaagde] op de weigeringsgrond van artikel 843a lid 4 Rv overweegt de rechtbank als volgt. Gesteld noch gebleken is dat de curator op andere, voor [gedaagde] minder belastende, wijze over de benodigde informatie kan beschikken. Voorts is niet gebleken van gewichtige redenen die aan de oplegging van de exhibitieplicht in dit geval in de weg staan.
5.6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan, zodat de incidentele vordering onder sub a en b voor toewijzing gereed ligt. De incidentele vordering onder sub c wordt afgewezen.
5.7.
Aangezien [gedaagde] in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de kant van de curator tot op heden begroot op € 543,00 (1 punt x tarief II).

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan de curator afschriften te verstrekken van:
  • de bankafschriften van de ABN-rekening met rekeningnummer [YY] over de periode 18 maart 2019 tot en met 9 juni 2020;
  • de bankafschriften van de ING-rekening met rekeningnummer [ZZ] over de periode vanaf de faillissementsdatum (22 januari 2019) tot en met 9 juni 2020,
6.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling onder sub 6.1 voldoet, met de bepaling dat het bedrag aan verschuldigde dwangsommen het bedrag van € 25.000,- niet te boven gaat;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 543,00,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de hoofdzaak
6.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 december 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: DdD