ECLI:NL:RBNHO:2020:8935

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
15-197095-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van openlijke geweldpleging met onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 25 september 2017 in Santpoort-Noord, waar de verdachte zou hebben deelgenomen aan een gewelddadige aanval op een slachtoffer. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 120 uur, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het geweld.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2020 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank constateerde dat er slechts één getuige was die de verdachte had geïdentificeerd als dader, terwijl meerdere andere getuigen bevestigden dat een andere persoon het slachtoffer had geslagen. De verdachte ontkende stellig enige betrokkenheid bij het geweld. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in de vordering, gezien de vrijspraak van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-197095-17
Uitspraakdatum: 3 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hobbelink en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2017 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, althans in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Hoofdstaat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door [slachtoffer] tegen het lichaam en/of gezicht te slaan en/of stompen en/of te schoppen en/of trappen, en/of meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of te trappen tegen het hoofd, terwijl [slachtoffer] op zijn knieen zat, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een dik en blauw oog en/of gescheurde lip en/of bloedneus en/of verwondingen bij het oog en/of afgebroken tanden, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte ontkent dat hij het slachtoffer een klap heeft gegeven of anderszins heeft bijgedragen aan het gepleegde geweld en er onvoldoende bewijs is voor het tegendeel.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte op 25 september 2017 aanwezig is geweest bij het openlijk geweld dat werd uitgeoefend jegens [slachtoffer] buiten bij [café] in Santpoort-Noord.
De rechtbank stelt vast dat slechts één getuige heeft verklaard dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan dit geweld, te weten [getuige] . Deze getuige verklaarde bij de politie dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen tegen de linkerzijde van het hoofd en bij de rechter-commissaris heeft deze getuige verklaard dat de eerste klap die van achter kwam, van verdachte moet zijn geweest. Daartegenover staan meerdere getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat slechts één persoon het slachtoffer tegen/in het gezicht heeft geslagen. [medeverdachte] heeft bekend dat hij het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen en ook andere getuigen verklaren dit. De verdachte zelf heeft van meet af aan stellig ontkend een bijdrage aan het gepleegde geweld te hebben geleverd. Ook blijkt onvoldoende uit de overige verklaringen in het dossier dat verdachte één van de personen is die een bijdrage aan het geweld zou hebben geleverd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de conclusie dat de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen of op een andere wijze een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld jegens [slachtoffer] . De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.538,- ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 2.288,26) en immateriële (€ 2.250,-) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mrs. E.C. Smits en M.M.J. de Jager, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2020.
Mr. de Jager is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.