ECLI:NL:RBNHO:2020:8909

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
AWB 20_1354
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar inzake inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen

In deze zaak heeft eiser op 26 september 2018 bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar op 26 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Eiser heeft vervolgens op 6 mei 2019 bezwaar gemaakt tegen de verminderingsbeschikking en op 5 november 2019 de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld op 20 februari 2020, omdat er geen beslissing was genomen op zijn bezwaar.

De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur ten onrechte heeft gesteld dat er geen bezwaar mogelijk was tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser, ook niet na de ingebrekestelling. Hierdoor heeft de inspecteur een dwangsom verbeurd van € 1.442.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de inspecteur op om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50 en draagt hem op het betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As op 6 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

[X] ., te [Z] , eiser,

(gemachtigde: mr. N. Aydogu)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 26 september 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen 2015 met dagtekening 20 juli 2018.
Bij besluit van 26 maart 2019 is het bezwaar van eiser, omdat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn is ingediend, niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder tevens beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering.
Bij brief van 6 mei 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de verminderingsbeschikking van 26 maart 2019. Het bezwaar is tevens gericht tegen de aanmaningskosten en de kosten dwangbevel van 17 april 2019.
Bij brief van 5 november 2019 heeft eiser verweerder medegedeeld dat hij in gebreke is tijdig te beslissen op zijn bezwaar gericht tegen de verminderingsbeschikking van 6 mei 2019. Eiser verzoekt binnen twee weken te beslissen op het bezwaar.
Bij brief van 8 november 2019 heeft verweerder gereageerd op de ingebrekestelling.
Bij brief van 20 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 6 mei 2019.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Verweerder stelt zich bij brief van 8 november 2019 op het standpunt dat met het besluit van 26 maart 2019 reeds uitspraak is gedaan op het bezwaar van eiser. Tegen deze uitspraak is/was geen bezwaar mogelijk, eiser had uitsluitend in beroep kunnen gaan tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift. Voor wat betreft de aanmaningskosten, alsmede kosten van het dwangbevel is uitspraak gedaan met dagtekening 25 juli 2019, aldus verweerder.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar van 26 maart 2019 het bezwaar mede aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Tegen afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering staat ingevolge artikel 9:6 Wet IB 2001 bezwaar open. Het is dus mogelijk om bezwaar te maken tegen tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank stelt vast dat eiser op 6 mei 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek ambtshalve vermindering. Vervolgens heeft eiser verweerder op 5 november 2019 in gebreke gesteld. Op 8 november 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij alleen in beroep kan gaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. Gezien het vorenstaande is dit niet juist. Verweerder dient een beslissing te nemen op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van het verzoek ambtshalve vermindering. Vaststaat dat verweerder dit, ook na de ontvangst van de ingebrekestelling, niet heeft gedaan. De termijn van artikel 4:18 van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442 heeft verbeurd.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
8. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat een andere termijn moet worden bepaald.
9. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
10. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
11. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 48 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken op 6 november 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.