“Deze aanslag is voorlopig
Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2016. De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag; wellicht moet u het te ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen.”
7. Bij aanslag II heeft verweerder voor het belastingjaar 2016 het verzamelinkomen van eiseres bepaald op -/- € 11.652 en medegedeeld dat zij een bedrag van € 3.622 aan heffingskortingen dient te betalen.
HAA 20/1014 en HAA 20/2863
Geschil en standpunten van partijen
8. In geschil is of verweerder bij de aanslagen I en II terecht heeft bepaald dat eiseres een bedrag van € 3.230 respectievelijk € 3.622 aan heffingskortingen dient (terug) te betalen.
9. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt daartoe het volgende. Verweerder kan niet aangeven waar het aangifteformulier onjuist is ingevuld zodat het standpunt van verweerder dat het aangifteformulier onjuist is ingevuld, niet correct is. Door het uitblijven van deze informatie heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het online aangifteformulier juist is en dat er klaarblijkelijk een fout (“bug”) in het online programma zit. De terugvordering is in dat geval ten onrechte. Er mag van worden uitgegaan dat het online aangifteformulier na een juiste invulling ervan, correct weergeeft wat het te betalen dan wel terug te ontvangen bedrag is. In het aangifteformulier kan niet worden “aangevinkt” dat is voldaan aan de voorwaarden voor uitbetaling van de heffingskorting. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de bestreden besluiten en aanslagen.
10. Verweerder beantwoordt voornoemde vraag bevestigend en voert daartoe het volgende aan. Eiseres heeft in de aangifte aangevinkt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van de heffingskortingen. In de voorlopige aanslagen is aangegeven dat deze is gebaseerd op de gegevens uit de aangifte en dat de definitieve aanslagen hiervan kunnen afwijken. Na controle is gebleken dat eiseres een bedrag van € 3.230 (2015) respectievelijk € 3.622 (2016) aan heffingskortingen uitbetaald gekregen heeft, terwijl [C] geen belasting is verschuldigd in Nederland. Het blijft de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om alle gegevens correct in te vullen en de vooraf ingevulde gegevens te controleren en deze te corrigeren indien nodig. Dat in de aangifte is aangegeven dat eiseres recht heeft op uitbetaling van de heffingskortingen komt dan ook voor rekening van eiseres. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
HAA 20/2863 (belastingjaar 2016)
12. De rechtbank overweegt in de eerste plaats het volgende. Artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht een belanghebbende op zijn/haar verzoek wordt gehoord.
13. Niet in geschil en derhalve staat vast dat eiseres naar aanleiding van haar tegen de aanslag II ingediende bezwaarschrift, heeft verzocht te worden gehoord. Vast staat bovendien dat verweerder het bestreden besluit II heeft genomen zonder dat eiseres in de gelegenheid is gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten. Dit betekent dat verweerder laatstgenoemd besluit heeft genomen in strijd met artikel 25, vierde lid, voornoemd. Dat verweerder nadat het bestreden besluit II is genomen, op 7 mei 2020 met eiseres telefonisch contact heeft opgenomen, doet hieraan niet af.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II gegrond verklaren en laatstgenoemd besluit vernietigen.
HAA 20/1014 en HAA 20/2863
14. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
15. Op grond van artikel 5a, onder a, van de Awr wordt de echtgenoot als partner aangemerkt.
Op grond van artikel 1.2., vierde lid, van de Wet IB 2001 (hierna: de Wet IB 2001), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, wordt, in afwijking van artikel 5a van de Awr en het eerste lid niet als partner aangemerkt:
b. een persoon die geen inwoner is van Nederland en geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 is.
Op grond van artikel 7.8, eerste lid, van de Wet IB 2001, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, is voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige het inkomen uit werk en woning in Nederland het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning in Nederland, bedoeld in artikel 7.2, en de niet reeds in het inkomen uit werk en woning in Nederland begrepen belastbare inkomsten uit eigen woning (…).
Op grond van het zesde lid van laatstgenoemd artikel is een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige een persoon die als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of de BES eilanden in de belastingheffing van die andere lidstaat of staat of op de BES eilanden wordt betrokken.
Op grond van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 bedraagt de gecombineerde heffingskorting maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing.
16. Vast staat dat eiseres in 2015 en 2016 is gehuwd met [C] en dat [C] in genoemde jaren woonachtig was op Curaçao en derhalve niet in één van de in artikel 7.8, zesde lid, voormeld, genoemde landen. Verweerder heeft [C] derhalve terecht niet aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige en de aan eiseres toegekende heffingskorting ten bedrage van € 3.230 (2015) respectievelijk € 3.622 (2016) terecht teruggevorderd.
Voor zover eiseres onder verwijzing naar de voorlopige aanslagen een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres geen vertrouwen ontlenen aan de voorlopige aanslagen. Immers, verweerder hoeft in een voorlopige aanslag nog niet volkomen duidelijk te maken of de aangifte wordt gevolgd. In dit verband wijst de rechtbank bovendien op de tekst zoals vermeld op de voorlopige aanslagen. Vast staat dat bij elk van de voorlopige aanslagen over 2015 en 2016 het volgende is vermeld:
“Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte (…). De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag.”
De rechtbank overweegt dat de aanslagregeling hiervoor is bedoeld. Verweerder kan de aangifte controleren en kan meedelen welke consequenties dit heeft voor onder meer de eventueel al toegekende heffingskortingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel, voor zover gedaan, faalt derhalve. De stelling van eiseres dat er een fout (“bug”) in het online aangifteprogramma zit, doet hieraan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook niet af.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanslagen bij de bestreden besluiten terecht gehandhaafd.
18. Dit betekent dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II, uitsluitend vanwege de in overweging 8 genoemde redenen, gegrond zal verklaren en om die reden zal vernietigen. Het beroep tegen het bestreden besluit I daarentegen, zal de rechtbank ongegrond verklaren.
HAA 20/2863 (belastingjaar 2016)
Proceskosten
19. Nu het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de redelijkerwijs in beroep gemaakte proceskosten. Nu verweerder heeft ingestemd met vergoeding van de reiskosten zal de rechtbank deze kosten voor eiseres en haar gemachtigde vaststellen op (2 x € 5,08 =) € 10,16 (zijnde 2x retour [Z] – Haarlem (Simon de Vrieshof 1), op basis van openbaar vervoer tweede klasse).
De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het in deze zaak betaalde griffierecht aan eiseres dient te vergoeden.