ECLI:NL:RBNHO:2020:8867

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
8126807 \ CV FORM 19-16580
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en de verplichtingen bij omboeking

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Newark op 27 april 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door ARAG Legal Services B.V., vorderen een bedrag van € 4.522,72, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van de vertraging die hen heeft gedwongen om om te boeken naar Philadelphia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken, en dat de passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op vergoeding van de kosten voor treintickets van Philadelphia naar New York, maar wijst de vordering voor de kosten van de gereserveerde shuttle transfer af. De kantonrechter heeft British Airways veroordeeld tot betaling van € 4.267,72 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten ten laste van British Airways gesteld. De beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8126807 \ CV FORM 19-16580
Uitspraakdatum: 28 oktober 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2],
3.
[passagier sub 3],
4.
[passagier sub 4],
5.
[passagier sub 5],
6.
[passagier sub 6]
allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: ARAG Legal Services B.V. (Flight Claim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways,
gevestigd te Verenigd Koninkrijk
verwerende partij
verder te noemen: British Airways
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 24 oktober 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 19 februari 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met British Airways een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan British Airways de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via London Heathrow naar Newark op 27 april 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport heeft vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers zijn vervolgens op 28 april 2019 via London-Heathrow naar Philadelphia vervoerd.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van British Airways verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
British Airways heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.6.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken British Airways te veroordelen tot betaling van:
- € 4.522,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 678,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat British Airways vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 3.600,00. Voorts dient British Airways de additionele kosten op grond van artikel 8 juncto artikel 9 van de Verordening in de vorm van nieuw geboekte vervoerstickets te voldoen. De passagiers hebben vanwege het ontbreken van een redelijk alternatief treintickets gekocht naar de eindbestemming, New York, ter hoogte van € 667,72. Daarnaast vorderen de passagiers vervoerskosten ter hoogte van € 255,00. De passagiers kwamen een dag later aan in New York waardoor ze niet met het al geregelde vervoer naar hun hotel konden reizen.
3.4.
Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door British Airways van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.5.
British Airways betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
British Airways betwist dat de passagiers met een langdurige vertraging zijn aangekomen op de eindbestemming aangezien de vlucht met een vertraging van 76 minuten in London is aangekomen. Gelet op de overstaptijd van de passagiers te London van 85 minuten acht de kantonrechter echter voldoende aannemelijk dat de passagiers door de vertraagde uitvoering van de vlucht hun aansluitende vlucht naar Newark hebben gemist, zodat British Airways op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien British Airways kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
British Airways voert hiertoe aan dat 27 april 2019 een chaotische dag was op London Heathrow. Door de slechte weersomstandigheden liepen de vluchten in totaal 9.886 minuten vertraging op en zijn meerdere vluchten geannuleerd. Voorafgaand aan de vlucht werden de vluchten BA725 en BA434 uitgevoerd. Vlucht BA725 kreeg ‘slotdelays’ opgelegd van 72 minuten en kwam met een vertraging van 61 minuten aan in London. Vlucht BA434 kon vervolgens met 56 minuten vertraging vertrekken, maar de vertraging liep door een aan British Airways te wijten omstandigheid met 10 minuten op, daaropvolgend is vlucht BA434 met 4 minuten vertraagd vanwege instructies van de luchtverkeersleiding. Door air holding delays liep het toestel vervolgens na vertrek van de gate nog 14 minuten extra vertraging op en kwam het toestel een vertraging van 84 minuten aan in Amsterdam. De onderhavige vlucht kon met een vertraging van 82 minuten vertrekken waarna het met een vertraging van 76 minuten in London aan is gekomen. De vertraging bij vertrek is dan ook geheel te wijten aan slot delays. Gelet op overweging 15 van de Verordening moeten slot delays als buitengewone omstandigheden worden aangemerkt, aldus British Airways.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat het opleggen van een nieuwe ‘slot’ kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. British Airways heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat vlucht BA725 een nieuw slot opgelegd heeft gekregen waarna het met een vertraging van 72 minuten is vertrokken, waardoor ook de voorafgaande en vlucht in kwestie (grotendeels) met vertraging zijn uitgevoerd. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat buitengewone omstandigheden doorwerken op de vlucht in kwestie. De passagiers hebben immers door deze vertraging de aansluitende vlucht gemist.
4.5.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of British Airways alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. British Airways voert hiertoe aan dat de passagiers hebben nagelaten te stellen en te onderbouwen dat er sprake is geweest van een langdurige vertraging die aan British Airways te wijten is. Onder die omstandigheden heeft British Airways alle maatregelen getroffen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, aldus British Airways. De kantonrechter overweegt dat het gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 aan de luchtvaartmaatschappij is om aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden. Hierin ligt besloten dat het ook aan de luchtvaartmaatschappij om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te beperken. De kantonrechter verwijst ook naar de overwegingen 57 tot en met 61 van het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C‑74/19). Hieruit volgt dat van British Airways mag worden verwacht dat zij alle haar ter beschikking staande middelen aanwendt om ervoor te zorgen dat er bij de eerste gelegenheid en onder bevredigende voorwaarden een redelijk alternatief vervoer beschikbaar is en dat dit onder meer kan betekenen dat zij moet zoeken naar andere rechtstreekse of indirecte vluchten die eventueel worden uitgevoerd door andere luchtvaartmaatschappijen die al dan niet tot dezelfde luchtvaartalliantie behoren en die minder laat aankomen dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Onbetwist is dat de passagiers pas de volgende dag zijn vervoerd en bovendien naar een andere bestemming. Aangezien niet is gebleken dat British Airways alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken ligt de vordering op grond van artikel 7 van de Verordening dan ook voor toewijzing gereed.
4.6.
Onbetwist is dat de passagiers zijn omgeboekt naar vlucht met een andere bestemming, te weten Philadelphia (Verenigde Staten). In artikel 8 lid 3 van de Verordening staat;
Wanneer, in het geval waarin een stad of regio wordt bediend door meerdere luchthavens, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier een vlucht aanbiedt naar een andere luchthaven dan die waarvoor was geboekt, draagt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de kosten van de reis van die andere luchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.De kantonrechter is van oordeel dat artikel 8 lid 3 van de Verordening ook van toepassing is indien passagiers door een vertraagde eerder vlucht de oorspronkelijk aansluitende vlucht hebben gemist en zijn omgeboekt. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat de passagiers de gevorderde kosten ten aanzien van de treintickets van Philadelphia naar New York voldoende hebben onderbouwd. British Airways heeft de hoogte van de vordering niet betwist. De kantonrechter zal de vordering tot vergoeding van de treintickets gekocht om de passagiers te vervoeren naar de eindbestemming ter hoogte van € 667,72 eveneens toewijzen.
4.7.
De passagiers vorderen tevens kosten voor de gereserveerde shuttle transfer van de luchthaven Newark Liberty naar het geboekte hotel, waarvan zij door de vertraging geen gebruik hebben kunnen maken. Artikel 8 dan wel artikel 9 van de Verordening biedt echter geen grondslag voor deze vordering. De kantonrechter zal de grondslag van de vordering niet ambtshalve aanvullen als bedoeld in artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangezien de gestelde feiten hiertoe geen aanleiding geven. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
4.8.
De verzochte wettelijke rente over het toegewezen bedrag is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. British Airways heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van British Airways omdat deze (grotendeels) ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 27 april 2017, omdat British Airways ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt British Airways tot betaling aan de passagiers van € 4.267,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt British Airways tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 231,00 aan griffierecht en € 240,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open