ECLI:NL:RBNHO:2020:8845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
7865837 \ CV EXPL 19-9269
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vluchtvertraging en aansprakelijkheid van ticket uitgevende maatschappij

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht die door een andere luchtvaartmaatschappij, Air Dolomiti, is uitgevoerd. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam via München naar Sarajevo op 18 oktober 2017. De vlucht van Amsterdam naar München, LH2301, had een vertraging van meer dan drie uur, waardoor de passagier te laat op de eindbestemming aankwam. AirHelp heeft namens de passagier compensatie gevorderd, maar Lufthansa weigerde te betalen, stellende dat zij niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat Lufthansa enkel de ticket uitgevende maatschappij is en de vlucht feitelijk door Air Dolomiti is uitgevoerd. De passagier stelde dat er sprake was van een wet-lease constructie, maar de kantonrechter oordeelde dat niet was aangetoond dat Lufthansa de operationele verantwoordelijkheid voor de vlucht droeg. De rechter verwees naar de Verordening (EG) nr. 261/2004, die bepaalt dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert verantwoordelijk is voor compensatie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is genomen op 21 oktober 2020 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7865837 \ CV EXPL 19-9269
Uitspraakdatum: 21 oktober 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 9 mei 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de passagier vervoert diende te worden van Amsterdam-Schiphol Amsterdam via Franz Josef Strauss Airport, München naar Butmir Airport, Sarajevo op 18 oktober 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH2301 van Amsterdam naar München heeft vertraging opgelopen, waarna de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat de passagier niet ontvankelijk is in haar vordering dan wel dat de vordering moet worden afgewezen op grond van het feit dat Lufthansa niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij is van vlucht LH2301. De Italiaanse luchtvaartmaatschappij Air Dolomiti heeft de vlucht uitgevoerd. Lufthansa is slechts de ticket uitgevende luchtvaartmaatschappij. Indien aanspraak wordt gemaakt op grond van de Verordening dient de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert dan wel voornemens was om de vlucht uit te voeren te worden aangesproken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Lufthansa de passagier compensatie verschuldigd is in verband met de gestelde vertraging. Deze vertraging is ontstaan op een vlucht die onderdeel is van één boeking met een reeks aansluitende vluchten, waarbij de vlucht niet door Lufthansa maar door Air Dolomiti is uitgevoerd.
5.3.
De passagier stelt dat Lufthansa kan worden aangesproken tot betaling van compensatie aangezien Air Dolomiti alleen het toestel en de bemanning heeft geleverd en het besluit tot vaststelling van het traject en de uitvoering van de vlucht door Lufthansa is genomen. De kantonrechter begrijpt dat de passagier stelt dat sprake is van een zogenaamde wet-lease constructie. Van wet-lease is sprake indien een luchtvaartmaatschappij (in dit geval zou dat Air Dolomiti zijn) een toestel inclusief bemanning verhuurt aan een andere luchtvaartmaatschappij (in dit geval Lufthansa) maar niet de operationele verantwoordelijkheid voor de vluchten draagt. Hiervan kan ook sprake zijn wanneer de aan de passagiers afgegeven boekingsbevestiging voor een plaats op een vlucht vermeldt dat deze vlucht door de eerste maatschappij wordt uitgevoerd.
5.4.
Als onbetwist staat vast dat de passagier haar vliegticket heeft geboekt bij Lufthansa en op de boeking van de passagier het ticketnummer en de airlinecode van Lufthansa als ticket uitgevende maatschappij staat vermeld. De kantonrechter overweegt dat uit het arrest in de zaak C-532/17 van het Hof volgt dat voor de vaststelling van het begrip “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” in het kader van een mogelijke wet-lease constructie van belang is wie de operationele verantwoordelijkheid van de vlucht draagt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van Lufthansa heeft de passagier echter nagelaten haar stelling te onderbouwen waaruit volgt dat de operationele verantwoordelijkheid van de vlucht niet bij Air Dolomiti maar bij Lufthansa lag. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken van een wet-lease constructie.
5.5.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of Lufthansa als ticket uitgevende maatschappij gehouden is om compensatie te voldoen. Lufthansa voert aan dat indien aanspraak wordt gemaakt op de Verordening het gaat om de luchtvaartmaatschappij die a) de vlucht feitelijk uitvoert, dan wel b) voornemens was om de vlucht uit te voeren. Dat is in onderhavige geval Air Dolomiti. Lufthansa verwijst voorts naar punt 2.2.3. van de Richtsnoeren voor de interpretatie van de Verordening, waarin staat “
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, is de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert altijd verantwoordelijk voor verplichtingen uit hoofde van de verordening, en bijvoorbeeld niet een andere luchtvaartmaatschappij die het ticket heeft verkocht. Het begrip “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” is uitgelegd in overweging 7.”
5.6.
In artikel 2 onder b van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert gedefinieerd als
“een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met de passagier.”
5.7.
De Verordening bepaalt in artikel 3 lid 5 dat deze van toepassing is
“op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2. Indien de luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier.”Lufthansa voert aan dat de tweede volzin slechts betekent dat de uitvoerende maatschappij zich niet kan verschuilen achter het feit dat zij niet de contractuele luchtvaartmaatschappij is.
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. Uit de richtsnoeren in samenhang met de Verordening volgt dat met de Verordening niet is beoogd om passagiers de mogelijkheid te geven om de ticket uitgevende maatschappij te aanspreken voor compensatie op grond van de Verordening. Gelet op voorgaande is de kantonrechter met Lufthansa van oordeel dat Lufthansa als de ticket uitgevende maatschappij niet kan worden aangesproken voor compensatie voor de vertraging van een vlucht die door een andere luchtvaartmaatschappij is uitgevoerd. Dat sprake is van één boeking maakt dit niet anders. Uitzondering hierop is indien tussen de luchtvaartmaatschappijen sprake zou zijn geweest van een codesharingovereenkomst, (zie C-502/18). Tussen partijen is niet in geschil dat tussen Lufthansa en Air Dolomiti voor de onderhavige vlucht geen sprake is van codesharing doch wel met Thai Airways International, Aegean Airlines en Air Canada. Het verweer van Lufthansa dat zij niet is gehouden tot betaling van compensatie aangezien zij enkel de ticket uitgevende maatschappij is slaagt dan ook. De vordering van de passagier op grond van artikel 7 van de Verordening wordt afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 144,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter