In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Hurghada naar Amsterdam op 9 augustus 2018. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 4.800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Corendon heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers gemachtigd waren om de procedure te voeren, maar heeft passagier sub 3 niet-ontvankelijk verklaard omdat deze geen minderjarig kind was. De rechter heeft vervolgens geoordeeld dat Corendon voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van de weersomstandigheden en dat deze omstandigheden doorwerkten op de vlucht. De vordering van de passagiers is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van de passagiers gesteld. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 21 oktober 2020.