ECLI:NL:RBNHO:2020:8824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
15/176716-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit en water in Zaandam

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De feiten vonden plaats op 4 februari 2019 in Zaandam, waar de politie een professioneel ingerichte hennepkwekerij aantrof met een groot aantal hennepplanten en een aanzienlijke hoeveelheid gedroogde hennep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep, diefstal van elektriciteit en water ten behoeve van de kwekerij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen verantwoordelijk waren voor de exploitatie van de kwekerij en de illegale afname van stroom en water. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de professionele opzet van de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich enkel had laten leiden door financieel gewin, zonder rekening te houden met de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de samenleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan Liander N.V. voor de geleden schade door de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/176716-19 (P)
Uitspraakdatum: 3 november 2020
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.A. Bos - Van Hasselt en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. T. Felix, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 732 planten en/of 45 moederplanten en/of 1907 hennepplantstekken en/of 14,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 3
hij op of omstreeks 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan PWN, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, telkens in de variant van het medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit primair, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het telen, bereiden, bewerken of verwerken, althans het opzettelijk aanwezig hebben, van de in de tenlastelegging vermelde hennep(planten/stekken), omdat verdachte hiervan geen wetenschap had. Verdachte wist niet – en hoefde ook niet te vermoeden – dat in zijn bedrijfspanden een hennepkwekerij respectievelijk -drogerij was ingericht. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de verklaring van de toenmalige partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , inhoudende dat zij alles (alleen) heeft gedaan en dat verdachte van niets wist. Het tegendeel blijkt niet uit het dossier. Uit de inhoud van het dossier blijkt voorts niet dat verdachte – mocht hij wetenschap hebben gehad – zelf hennep heeft geteeld. Evenmin is sprake geweest van het ten laste gelegde medeplegen hiervan, nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – zo begrijpt de rechtbank – hooguit het aanwezig hebben van hennep (in de drogerij) bewezen kan worden.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte – los van feit 1 – wist dat elektriciteit respectievelijk water op illegale wijze werd afgenomen. Evenmin bevat het dossier aanwijzingen dat ten aanzien van deze feiten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , zodat van medeplegen geen sprake is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, telkens in de variant van het medeplegen, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Op 4 februari 2019 werd een in werking zijnde, zeer professioneel ingerichte hennepkwekerij met grote aantallen hennepplanten/hennepplantstekken, verdeeld over meerdere kweekruimtes, aangetroffen in een bedrijfsruimte aan het [adres 2] te Zaandam. Dit pand werd gehuurd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . In het aangrenzende pand, [adres 3] te Zaandam, dat werd gehuurd door verdachte, werd op de begane grond een afgesloten ruimte aangetroffen, waarin zich een zogenoemde hennep-droogruimte (hennepdrogerij) bevond. Tevens werd in deze afgesloten ruimte een voertuig op naam van verdachte aangetroffen, een witte bestelauto, met in de open laadbak diverse zakken met gedroogde henneptoppen, met een totaalgewicht van 14,3 kilo. De bovenste etage van [adres 3] werd bewoond door verdachte en zijn toenmalige levenspartner medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] werkte in het bedrijf van verdachte, genaamd [bedrijf] . De stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij in [adres 2] werd illegaal afgenomen. Volgens de aangifte van Liander waren de zegels van de hoofdaansluitkast verbroken en was een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt die, buiten de meter om, naar de kwekerij liep en deze voorzag van elektriciteit. Ook de watervoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij op dat adres werd illegaal afgenomen. Uit de aangifte van PWN blijkt dat de watermeter was verwijderd en dat in de kruipruimte van [adres 2] , waar die watermeter zich hoort te bevinden, met een ijzeren passtuk een open verbinding met het (water)leidingnet was gemaakt, waardoor er geen registratie van verbruikt water plaatsvond.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat zij actief betrokken was bij de hennepkwekerij en dat zij wist dat de elektriciteit en het water, ten behoeve van de kwekerij, werd gestolen. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat de 14,3 kilo hennep, aangetroffen in de laadbak van de witte bestelauto in [adres 3] , afkomstig is van (de oogst van) een van de kweekruimtes in [adres 2] .
Gelet op de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij, en de omvang daarvan, zoals blijkend uit de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat, naast medeverdachte [medeverdachte] , ook een of meer anderen bij de exploitatie van deze hennepkwekerij betrokken zijn geweest.
De rechtbank ziet zich in de onderhavige zaak voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde feiten.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat verdachte, blijkens de in de bewijsmiddelen opgenomen huurovereenkomsten, de enige huurder was van [adres 3] en samen met medeverdachte [medeverdachte] de medehuurder was van [adres 2] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden een relatie en woonden samen boven in het pand aan het [adres 3] . Beide panden werden niet onderverhuurd en werden volgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gebruikt voor het bedrijf van verdachte, waarin, zoals hiervoor aangegeven, ook medeverdachte [medeverdachte] werkzaam was. Het is een algemene ervaringsregel dat de huurder en/of de bewoner van een pand dat niet wordt onderverhuurd, wetenschap heeft van wat zich in dat pand bevindt en welke activiteiten daarin worden verricht.De rechtbank ziet in deze zaak geen reden om van deze ervaringsregel af te wijken. Weliswaar was ten aanzien van de panden [adres 3] en [adres 2] sprake van een medebewoner respectievelijk een medehuurder, maar die persoon betrof telkens de levensgezel van verdachte, die tevens in het bedrijf van verdachte werkte en voor welk bedrijf de panden volgens verdachte en zijn medeverdachte ook werden gebruikt. Hier komt bij dat in de laadbak van het voertuig van verdachte, de witte bestelauto, in [adres 3] 14,3 kilo aan henneptoppen is aangetroffen, afkomstig uit [adres 2] . Medeverdachte [medeverdachte] had (en heeft) niet de beschikking over een rijbewijs. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij degene is geweest die deze auto in de betreffende ruimte – die ten tijde van de inval door de politie afgesloten was – heeft gereden.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat verdachte tijdens de inval door de politie heeft verklaard, dat de afgesloten ruimte (waarin later zijn witte bestelauto en de hennepdrogerij zijn aangetroffen) een spuitcabine was en dat er een gespoten voertuig stond te drogen. Verdachte verklaarde dat hij van deze ruimte geen sleutel had en vroeg de politie om enkele uren later terug te komen, omdat de auto dan wel droog zou zijn. Deze verklaring is, gelet op de bevindingen van de ter plaatse aanwezige verbalisanten (die een slotenmaker hebben ingeschakeld) dat er weliswaar een voertuig stond maar dat dit geen gespoten voertuig dat stond te drogen betrof, evident onjuist. Ook constateerden de verbalisanten dat er in de ruimte in het geheel geen afzuiginstallatie aanwezig was, zoals gebruikelijk is in een autospuiterij. Ook was er geen gereedschap aanwezig dat in autospuiterijen pleegt te worden gebruikt. De rechtbank kan de verklaring van verdachte ter plaatse dan ook niet anders duiden dan als een poging de politie te misleiden en de waarheid te bemantelen.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het bewijs dat verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep (de kwekerij in [adres 2] ) als het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep (de 14,3 kilo in [adres 3] ), zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Nu verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] samen, als partners in het bedrijf en als levensgezellen, de kwekerij hebben geëxploiteerd en de stroom en het water ten behoeve van die kwekerij illegaal werd afgenomen, kan het naar het oordeel van de rechtbank ook redelijkerwijs niet anders zijn dan dat verdachte en zijn medeverdachte – als zijnde de gezamenlijke exploitanten van de kwekerij – die (onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde) gekwalificeerde diefstallen “in vereniging” hebben gepleegd.
Dat verdachte, als enige eigenaar van [bedrijf] , de contractspartij van zowel Liander als PWN, niets van deze diefstallen zou hebben geweten, is niet geloofwaardig.
3.3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld 732 hennepplanten en 45 moeder hennepplanten en 1907 hennepplantstekken
en
hij op 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,3 kilogram hennep;
Feit 2
hij op 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, toebehorende aan Liander, waarbij verdachten het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Feit 3
hij op 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid water, toebehorende aan PWN, waarbij verdachten het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot strafoplegging overgaat, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte, thans 63 jaar, wordt momenteel behandeld in het ziekenhuis en het vermoeden bestaat dat hij longkanker heeft.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een hennepkwekerij geëxploiteerd met daarin een groot aantal hennepplanten. De kwekerij bevond zich in een door verdachten gehuurd bedrijfspand. In een aangrenzend, door verdachten bewoond bedrijfspand, bevond zich een hennepdrogerij en werd op het moment van de inval door de politie een oogst van 14,3 kilo hennep aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit meerdere kweekruimtes die – met gebruik van onder meer zeecontainers en houten kisten/pallets – goed verborgen waren. Gelet op de aangetroffen goederen en systemen waarvan gebruik werd gemaakt in de kweekruimtes, kan worden geconcludeerd dat de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij bijzonder hoog was.
Hennepteelt levert een softdrug op die schadelijk is voor de volksgezondheid. Gezien de grote hoeveelheid aangetroffen planten en de 14,3 kilo geoogste hennep, die zich in zakken in de laadbak van de auto van verdachte bevond, kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding en handel was bedoeld. De verspreiding en handel van/in hennep, gaat, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, gepaard met allerlei andere vormen van criminaliteit, en ontwricht de samenleving in toenemende mate. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank acht dit zorgelijk.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit en water ten behoeve van de hennepkwekerij, hetgeen naast schade en overlast voor de leverancier, (in het geval van elektriciteit) brand- en elektrocutiegevaar met zich meebrengt en (in het geval van water) nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het leidingwater kan opleveren.
Verdachte heeft bij zijn handelen kennelijk alleen oog gehad voor financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de genoemde negatieve gevolgen daarvan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, omvang en ernst van de bewezen verklaarde feiten enkel oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend is.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder wegens een Opiumwetdelict is veroordeeld, maar dat dit in 1991 was. De rechtbank zal hier geen rekening mee houden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals geschetst door zijn raadsman.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het kweken van hennep en het aanwezig hebben van hennep. Die oriëntatiepunten houden voor het enkele aanwezig hebben van meer dan 10 kilo hennep, al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden in. In de onderhavige zaak is daarnaast sprake van het zeer professioneel telen van hennep, diefstal van elektriciteit en diefstal van water, telkens in vereniging gepleegd. Gelet hierop mag het geen verbazing wekken dat de straf aanzienlijk hoger uitvalt dan die is gevorderd door de officier van justitie. De eis van de officier van justitie doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de aard en de ernst van de feiten. De rechtbank ziet ook geen enkele aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij Liander N.V. heeft een schriftelijke vordering tot schadevergoeding van € 64.330,66 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
[adres 3]
- Veiligheidscontrole en incassokosten: € 417,57 (€ 363,10 + € 54,47)

[adres 2]

- Illegaal weggenomen stroom en de kosten voor herstel en afhandeling, alsmede incassokosten: € 63.913,09 (€ 62.512,96 + € 1.400,13)
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van [adres 3] tot een bedrag van € 363,10 rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit. In het pand [adres 3] is geen hennepkwekerij aangetroffen, maar wel een hennepdrogerij en een hennepoogst, afkomstig uit [adres 2] , die met diefstal van elektriciteit is geteeld. De benadeelde partij heeft in redelijkheid een veiligheidscontrole op ook het adres [adres 3] kunnen uitvoeren. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van deze controle kunnen worden aangemerkt als kosten die op grond van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen, als vergoeding van de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gestelde schade (de incassokosten ten bedrage van € 54,47) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu deze kosten niet in rechtstreeks verband tot het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit staan.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van [adres 2] tot een bedrag van € 1.758,13 rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit. Dit bedrag betreft de onderzoeks- en herstelkosten die de benadeelde partij heeft moeten maken naar aanleiding van de op 4 februari 2019 in het pand op genoemd adres aangetroffen in werking zijnde hennepkwekerij. Het gaat om de bedragen op de factuur van 12 februari 2019, vermeld achter de posten “Planning en vooronderzoek” tot en met “Administratiekosten”.
De overige gestelde schade komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, nu het bewezenverklaarde ziet op de pleegdatum 4 februari 2019, en uit de bij de vordering overgelegde facturen blijkt dat de benadeelde partij tevens vergoeding van schade vordert die (ruim) vóór die datum is ontstaan. In zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.121,23, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2019 (factuurdatum) tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Liander N.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 2.121,23 (tweeduizend honderdeenentwintig euro en drieëntwintig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Liander N.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2020.
mr. A.M.A. Beckers en mr. Z.T. Pronk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.