ECLI:NL:RBNHO:2020:8760

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
15/131359-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten voor oplichting en diefstal van ouderen door middel van babbeltruc

In deze zaak zijn vier verdachten veroordeeld voor het plegen van oplichting en diefstal van ouderen door middel van een babbeltruc. De feiten vonden plaats tussen 30 maart 2020 en 15 mei 2020, waarbij de verdachten zich voordeden als pakketbezorgers. Ze wisten zestien slachtoffers, variërend in leeftijd van 69 tot 92 jaar, te misleiden en hun bankpassen en pincodes afhandig te maken. De slachtoffers werden telefonisch benaderd met een verhaal over een postpakket dat bezorgd zou worden, waarvoor een kleine betaling vereist was. Bij de aflevering van het pakket werd de bankpas van het slachtoffer omgewisseld voor een andere pas, waarna de verdachten direct geld opnamen van de rekeningen van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan meerdere feiten van oplichting en diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte die onder het jeugdstrafrecht valt, is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een werkstraf van 200 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de ernst van de feiten, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na zijn vrijlating.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/131359-20
Uitspraakdatum: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 8 oktober 2020 en 15 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
( [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 mei 2020 te Haarlem en/of Barneveld en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander (telkens) wederrechtelijk te bevoordelen door (telkens) het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [Slachtoffer 1] (Zaak 4) en/of
- [Slachtoffer 2] (Zaak 5) en/of
- [Slachtoffer 3] (Zaak 6) en/of
- [Slachtoffer 4] (zaak 9) en/of
- [Slachtoffer 5] (zaak 10) en/of
- [Slachtoffer 6] (zaak 11)
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (telkens) een bankpas, door (telkens) telefonisch contact op te nemen en/of zich (telkens) voor te doen als iemand die kon helpen met een pakketje en/of te vertellen dat er een prijs gewonnen was en/of (vervolgens) aan de deur te komen om een enveloppe en/of pakketje af te geven en/of een klein geldbedrag te laten pinnen voor ontvangst van de enveloppe en/of het pakketje en/of (vervolgens) de bankpas van iemand anders terug te geven;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 mei 2020 te Haarlem en/of Barneveld en/of Amsterdam en/of Badhoevedorp en/of Beverwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) geldbedrag(en) van te weten:
- 1991,10 euro en/of 429 euro, althans (telkens) een geldbedrag, (zaak 2) en/of
- 1050 euro (zaak 4) en/of
- 500 euro(zaak 5) en/of
- 600 euro (zaak 6) en/of
- 1000 euro (zaak 9) en/of
- 500 euro (zaak 10) en/of
- 400 euro en/of 1.000 euro en/of 1.749 euro (zaak 11),
in elk geval (telkens) enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- [Slachtoffer 7] (zaak 2) en/of
- [Slachtoffer 1] (Zaak 4) en/of
- [Slachtoffer 2] (Zaak 5) en/of
- [Slachtoffer 3] (Zaak 6) en/of
- [Slachtoffer 4] (zaak 9) en/of
- [Slachtoffer 5] (zaak 10) en/of
- [Slachtoffer 6] (zaak 11)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich (telkens) wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) voornoemde geldbedrag(en) op te nemen met een door misdrijf verkregen bankpas;
3.
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Haarlem,
(een) goed(eren) te weten meerdere, althans een of meer, bankpas(sen), te weten een
- Rabobank pas op naam van J [Slachtoffer 1]
- SNS Bank pas op naam van [AA] .
- ABN AMRO bank pas op naam [Slachtoffer 2]
- ING bank pas op naam van [Slachtoffer 3]
- ING bank pas op naam van [BB]
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen leidt de rechtbank met betrekking tot de ten laste gelegde feiten het volgende af.
Naar aanleiding van diverse aangiftes en meldingen terzake van oplichting door middel van een ‘babbeltruc’ tijdens de eerste golf van het coronavirus in het voorjaar van 2020 is de politie op 17 april 2020 een onderzoek gestart onder de naam CEEPO. De politie vond het opvallend dat uit de aangiftes telkens de toepassing van een zelfde dan wel een sterk gelijkende modus operandi naar voren kwam.
De modus operandi is op grond van de aangiftes, kort gezegd, als volgt te omschrijven. Met de beoogde slachtoffers – veelal op hoge leeftijd – wordt telefonisch contact opgenomen door een persoon die zich voordoet als medewerker van PostNL. Deze persoon deelt het beoogde slachtoffer mede dat er een postpakket bij hem/haar zal worden bezorgd en dat aan de bezorging kosten ten bedrage van € 1,- zijn verbonden. Kort na het telefooncontact belt een persoon bij het slachtoffer aan die het postpakketje komt bezorgen, de zogenaamde bezorger. Bij het afleveren blijkt dat de betaling van die euro alleen via een pinbetaling kan worden voldaan. De pinbetaling verloopt vervolgens als volgt. Het slachtoffer moet zijn/haar bankpas tegen de telefoon van de bezorger aan (laten) houden en daarop zijn/haar pincode intoetsen. De bezorger wisselt ongezien de bankpas om voor een andere soortgelijke bankpas en geeft deze aan het slachtoffer terug. Zeer korte tijd later wordt met de weggenomen bankpas (meermalen) geld opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. In enkele gevallen worden met deze pas, als deze nog niet is geblokkeerd, ook betalingen in winkels verricht. De bezorger is doorgaans ook de pinner, zijnde degene die geld opneemt met de gestolen bankpassen. Onderdeel van de modus operandi lijkt dat verschillende personen worden ingezet voor de rol van bezorger/pinner.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, voor zover het betreft de zaken 4, 5, 6, 9 en 10. Ten aanzien de betrokkenheid van verdachte bij zaak 11 wordt door de verdediging vrijspraak bepleit.
4.3.
Vrijspraak ten aanzien van zaak 11 in het onder feit 1. en 2. ten laste gelegde
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte betrokken is geweest bij zaak 11, gepleegd op 13 mei 2020 in Amsterdam. In de eerste plaats past verdachte niet in het door aangeefster gegeven signalement, namelijk dat de man die bij haar aanbelde een licht getinte huidskleur had en een klein postuur. Op grond daarvan kan niet worden bewezen dat verdachte degene is geweest die aan de deur kwam bij het slachtoffer in zaak 11.
Evenmin is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs dat verdachte de pinner is. Verbalisant Blanken heeft aan de hand van beelden (dossierpagina’s 106 en volgende) geconcludeerd dat de pinner een sterke gelijkenis vertoont met verdachte en dat verdachte zich op 13 mei 2020 dus ook met pinpasoplichting heeft bezig gehouden.
Verbalisant Blanken omschrijft echter niet de gezichtskenmerken waarop hij die sterke gelijkenis baseert. Voorts stelt hij dat ook in dit geval de pinner op de beelden een pet draagt onder de capuchon, evenals de pinner op de beelden van 11 mei 2020 (de rechtbank begrijpt: welke transacties door verdachte zijn bekend), maar er worden geen nadere kenmerken omschreven waaruit blijkt dat het om een identieke pet en capuchon gaat. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de jas die door de pinner wordt gedragen sterk overeenkomt met de jas die op 15 mei 2020 onder verdachte, na zijn aanhouding, in beslag is genomen. De herkenning door verbalisant Van Blanken is dan ook te weinig specifiek.
Daarbij betrekt de rechtbank de consequente en stellige ontkenning van verdachte dat hij niet betrokken geweest is bij deze zaak, terwijl hij over de andere, hem tenlastegelegde zaken een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Uit al het voorgaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot betrokkenheid van verdachte bij zaak 11 te concluderen en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] van 15 mei 2020 (dossierpagina’s 499 en 500);
  • het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 2] van 12 mei 2020 (dossierpagina’s 511 en 512);
  • het proces-verbaal van aangifte van [CC] namens [Slachtoffer 3] van 13 mei 2020 (dossierpagina’s 519 en 520);
  • het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 4] van 12 mei 2020 (dossierpagina’s 562 en 563);
  • het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 5] van 11 mei 2020 (dossierpagina’s 571 en 572);
  • het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 7] van 10 april 2020 (dossierpagina’s 482 en 483);
  • het proces-verbaal (transactiegegevens inzake zaak 2) van 10 mei 2020;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2020 (dossierpagina’s 98 en 99);
  • het proces-verbaal van aangifte van [DD] namens [EE] van 12 mei 2020 (dossierpagina’s 529 en 530).
De vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 mei 2020 te Haarlem en Barneveld en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander telkens wederrechtelijk te bevoordelen door telkens het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [Slachtoffer 1] (Zaak 4),
- [Slachtoffer 2] (Zaak 5),
- [Slachtoffer 3] (Zaak 6),
- [Slachtoffer 4] (zaak 9) en
- [Slachtoffer 5] (zaak 10)
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas, door
- telkens telefonisch contact op te nemen en
- zich telkens voor te doen als iemand die kon helpen met een pakketje en
- vervolgens aan de deur te komen om een enveloppe of pakketje af te geven en
- een klein geldbedrag te laten pinnen voor ontvangst van de enveloppe of het pakketje en
- vervolgens de bankpas van iemand anders terug te geven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 mei 2020 te Barneveld en Amsterdam en Badhoevedorp en Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, telkens, geldbedragen van te weten:
- 1991,10 euro en 429 euro (zaak 2),
- 1050 euro (zaak 4),
- 500 euro(zaak 5),
- 600 euro (zaak 6),
- 1000 euro (zaak 9) en
- 500 euro (zaak 10)
toebehorende aan
- [Slachtoffer 7] (zaak 2),
- [Slachtoffer 1] (Zaak 4),
- [Slachtoffer 2] (Zaak 5),
- [Slachtoffer 3] (Zaak 6),
- [Slachtoffer 4] (zaak 9) en
- [Slachtoffer 5] (zaak 10);
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich telkens dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens voornoemde geldbedragen op te nemen met een door misdrijf verkregen bankpas;
3.
hij op 15 mei 2020 te Haarlem, goederen te weten meerdere bankpassen, te weten een
- Rabobank pas op naam van [Slachtoffer 1] ,
- SNS Bank pas op naam van [AA] ,
- ABN AMRO bank pas op naam van [Slachtoffer 2] ,
- ING bank pas op naam van [Slachtoffer 3] ,
heeft voorhanden gehad terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
voortgezette handeling van
1. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd,
en
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
3. opzetheling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met aftrek van de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd;
- een geldboete van € 900,-, subsidiair 18 dagen hechtenis.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de straftoemeting aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten ten aanzien van medeplichtigheid teneinde de eis van de officier van justitie te matigen, aangezien verdachte een kleinere rol heeft gespeeld dan de initiatiefnemer van - of het brein achter de oplichtingen. Volgens de verdediging is verdachte ingezet als pion en heeft hij zich mee laten meeslepen. Hij neemt verantwoordelijkheid voor zijn daden en ziet in wat voor schade hij – ook mentaal – heeft veroorzaakt bij de aangevers en hun families alsmede bij zijn moeder en zijn eigen familie.
Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank ermee rekening te houden dat verdachte een first-offender is. Daarnaast heeft hij tijdens zijn schorsing veel vooruitgang geboekt. Zijn moeder en [FF] hebben een stevig vangnet gecreëerd om dit te borgen. Ook is verdachte met therapie begonnen en heeft daarin grote stappen gezet. Gelet hierop heeft het opleggen van jeugdreclasseringtoezicht naar mening van de verdediging geen toegevoegde waarde en verzoekt de rechtbank van het opleggen daarvan af te zien. De eis van de officier van justitie acht de verdediging niet in verhouding, er is bovendien sprake van een voortgezette handeling.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 mei 2020 door middel van een ‘babbeltruc’ van zes slachtoffers – allen op hoge leeftijd - de pincode en pinpas afhandig gemaakt. Verdachte heeft zich bij deze delicten voorgedaan als pakketbezorger en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal zijn de slachtoffers bewogen tot het afgeven van de pincode van hun bankpas, welke bankpas ook tijdens de ‘babbeltruc’ voor een andere pas is omgewisseld. Vervolgens is verdachte direct met de bankpas en de pincode van het slachtoffer gaan pinnen waardoor (aanzienlijke) geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers zijn opgenomen. Ook was verdachte in het bezit van een aantal gestolen bankpassen die door toepassing van de ‘babbeltruc’ van slachtoffers afhandig waren gemaakt. Het was de bedoeling deze passen weer te gebruiken voor oplichting van volgende slachtoffers, hetgeen in een aantal gevallen ook aantoonbaar is gebeurd. Voorts heeft verdachte in twee winkels met de gestolen bankpas van het slachtoffer in zaak 2 voor in totaal ruim 2.400 euro aan goederen betaald, nadat er overigens al door anderen forse bedragen van de bankrekening van het slachtoffer bij de pinautomaat waren gepind.
Opvallend is dat verdachte en zijn mededaders bij het plegen van deze feiten kennelijk steeds doelbewust ouderen als slachtoffer hebben uitgekozen. Deze kwetsbare personen zijn doorgaans – en zeker in de periode van de eerste golf van het coronavirus – in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk en zijn derhalve genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. Verdachte en zijn mededaders hebben op lafhartige wijze deze mensen als een gemakkelijke prooi gezien, van wie zij zonder veel risico en met eenvoudige middelen grote sommen geld afhandig konden maken. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers, maar heeft slechts voor ogen gehad dat hij hiermee geld zou verdienen. Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen bovendien het vertrouwen in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, ernstig geschaad. Van een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen jegens de medemens. De rechtbank rekent verdachte voorts aan dat de oplichting door verdachte thuis bij de slachtoffers heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat eenieder in en rond zijn of haar eigen huis probeert te waarborgen, is daardoor ernstig geschaad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van
15 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld;
- de over de persoon van verdachte opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van 28 september 2020.
De Raad noemt in haar rapport de recidivekans laag. Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis van verdachte in combinatie met een reactieve hechtingsstoornis. De onderhavige delicten werden gepleegd rondom het moment dat werd besloten dat verdachte definitief niet meer bij zijn moeder kon wonen. Ook betrof dit de periode met corona-maatregelen waardoor vaste activiteiten als school en de voetbalvereniging geen doorgang vonden. De Raad ziet ook beschermende factoren. Sinds zijn invrijheidstelling onder schorsende voorwaarden heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Alle betrokken professionals maken hiervan melding. Zij schrijven dit niet alleen toe aan de wijze waarop zijn moeder haar rol naar verdachte heeft genomen, maar ook aan de manier waarop zij hulpverlening rond haar zoon heeft georganiseerd. Verdachte is bovendien zodanig geschrokken van het gebeurde dat hij zich actief inzet voor verbetering en het voorkomen van problemen. Verdachte is tijdens zijn schorsing ook begeleid door de jeugdreclassering. De jeugdreclassering ziet dat verdachte het goed doet binnen het kader met voorwaarden en is van mening dat, gelet op aanstaande veranderingen, voortzetting daarvan gewenst is. De Raad heeft begrip voor dit standpunt, maar ziet tegelijkertijd dat moeder korte lijnen met de hulpverlening heeft, voor vrijetijdsbesteding voor haar zoon heeft gezorgd en alle faciliteiten hieromheen voor hem heeft weten te coördineren. Zowel verdachte als zijn moeder is gemotiveerd om dit voort te zetten. De Raad heeft geen redenen aan te nemen dat moeder of verdachte in het vrijwillige kader de hulpverlening zullen staken. Gelet op de lage recidivekans en de beschermende factoren ziet de Raad geen noodzaak de begeleiding door de jeugdreclassering te verlengen. De Raad acht een werkstraf voor verdachte het meest passend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten een forse straf rechtvaardigen, waarbij de rechtbank uitgaat van een hogere werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de volgende omstandigheden. Uit de modus operandi en het strafdossier valt af te leiden dat er een geoliede organisatie achter de uitvoering van de oplichting en de daarop volgende pintransacties van de bankrekeningen van de slachtoffers zit en dat verdachte daarin geen initiërende of coördinerende rol maar slechts een uitvoerende rol heeft gehad. Daarnaast heeft verdachte openheid van zaken gegeven en door zijn proceshouding laten zien dat hij verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die andere verdachten in het onderzoek Ceepo bij vonnis van heden zijn opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank de maximale werkstraf van 200 uur passend en geboden. Gezien de ernst en het aantal strafbare feiten zal de rechtbank verdachte daarnaast een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar opleggen, als stok achter de deur om hem ervan te weerhouden verkeerde keuzes te maken. De rechtbank ziet, mede gelet op de rapportage van de Raad en de actieve betrokkenheid van de moeder, geen reden hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
Verder acht de rechtbank, enerzijds gezien de ernst van de gepleegde delicten en anderzijds gezien de leeftijd van verdachte, het opleggen van een geldboete naast een werkstaf en een voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie gevorderd, geen passende strafafdoening.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [Slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten (met betrekking tot zaak 2) zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van die vordering in die zin dat de materiële schade tot in totaal een bedrag van € 2.420,10, vermeerderd met de wettelijke rente, toewijsbaar is. Uit de vordering en de bijgevoegde stukken blijkt eenduidig dat de benadeelde partij schadevergoeding vordert, evenals het totaal bedrag daarvan. Nu drie verdachten verantwoordelijk zijn voor deze schade, dient verdachte een derde daarvan, derhalve € 806,-, aan schadevergoeding te betalen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, nu niet duidelijk is welk schadebedrag wordt gevorderd. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte alleen aansprakelijk is voor de bedragen die gepind zijn bij BCC Beverwijk en Ab Geldermans Sport te Beverwijk.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft voldaan aan de civielrechtelijke stelplicht die van toepassing is op vorderingen van de benadeelde partij. Hoewel de rechtbank uit de vordering en bij daarbij overgelegde afschriften van de bankrekening begrijpt dat de benadeelde partij schadevergoeding wenst voor het geld dat door verdachte en medeverdachte(n) onrechtmatig van haar bankrekening is gepind, blijkt uit de vordering noch de afschriften eenduidig welke bedragen de benadeelde partij vergoed wenst te krijgen en voor welk bedrag zij eventueel reeds door haar bank schadeloos is gesteld.
Daarmee is de vordering onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 56, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
3 (drie) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jaren bepaalde proeftijdzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen jeugddetentie;
bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht;
verklaart de benadeelde partij
[Slachtoffer 7]niet-ontvankelijk in de vordering;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter, kinderrechter,
mrs. G.C. Koelman, rechter, en R. van der Heijden, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A. Oomen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2020.