ECLI:NL:RBNHO:2020:8759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
15/146994-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door middel van babbeltruc gericht op ouderen tijdens de coronaperiode

In deze zaak zijn vier verdachten beschuldigd van oplichting en diefstal door middel van een babbeltruc, gericht op ouderen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 15 mei 2020. De verdachten hebben zich voorgedaan als pakketbezorgers en hebben op slinkse wijze het vertrouwen van hun slachtoffers gewonnen. Door middel van een telefoontje, waarin zij zich als medewerkers van PostNL voordeden, hebben zij slachtoffers overtuigd om hun bankpas en pincode af te geven. Tijdens de daadwerkelijke aflevering van een zogenaamd pakketje, werd de bankpas omgewisseld voor een andere pas, waarna de verdachten direct geld hebben gepind van de rekeningen van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat de signalementen van de aangevers te algemeen zijn en er geen specifiek bewijs is dat de verdachte met de gepleegde feiten in verband kan worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/146994-20
Uitspraakdatum: 29 oktober 2020
Tegenspraak (raadsman gemachtigd)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
8 oktober 2020 en 15 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van der Loon en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) op 3 april 2020 te Zwanenburg en/of Badhoevedorp, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [Slachtoffer 1] (zaak 19) en/of
- [Slachtoffer 2] (zaak 20) en/of
- [Slachtoffer 3] (zaak 21)
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (telkens) een bankpas, door (telkens) telefonisch contact op te nemen en/of zich (telkens) voor te doen als een post/pakketbezorger en/of naar de woning te gaan om een pakketje en/of enveloppe af te geven en/of een klein bedrag te laten pinnen voor ontvangst van een pakketje en/of een enveloppe en/of (vervolgens) een bankpas van iemand anders terug te geven;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op 3 april 2020 te Zwanenburg en/of Badhoevedorp en/of Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) geldbedrag(en) van
- 250 euro en/of
- 1250 euro en/of
- 5500 euro,
in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- [Slachtoffer 1] (zaak 19) en/of
- [Slachtoffer 2] (zaak 20) en/of
- [Slachtoffer 3] (zaak 21)
heeft weggenomen met (telkens) het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door dat/die geldbedrag(en) op te nemen met een door misdrijf verkregen bankpas;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen leidt de rechtbank met betrekking tot de ten laste gelegde feiten het volgende af.
Naar aanleiding van diverse aangiftes en meldingen terzake van oplichting door middel van een ‘babbeltruc’ tijdens de eerste golf van het coronavirus in het voorjaar van 2020 is de politie op 17 april 2020 een onderzoek gestart onder de naam CEEPO. De politie vond het opvallend dat uit de aangiftes telkens de toepassing van een zelfde dan wel een sterk gelijkende modus operandi naar voren kwam.
De modus operandi is op grond van de aangiftes, kort gezegd, als volgt te omschrijven. Met de beoogde slachtoffers – veelal op hoge leeftijd – wordt telefonisch contact opgenomen door een persoon die zich doorgaans voordoet als medewerker van PostNL. Deze persoon deelt het beoogde slachtoffer mede dat er een postpakket voor hem/haar is, dat dit bij hem/haar thuis kan worden bezorgd en dat aan de bezorging kosten ten bedrage van € 1,- zijn verbonden. De slachtoffers kiezen allen voor thuisbezorging. Kort na het telefooncontact belt bij het slachtoffer een persoon aan die namens PostNl het postpakketje komt bezorgen, de zogenaamde bezorger. Bij het afleveren blijkt dat de betaling van die euro alleen via een pinbetaling kan worden voldaan. De pinbetaling verloopt vervolgens als volgt. Het slachtoffer moet zijn/haar bankpas tegen de telefoon (het zogeheten pinapparaat) van de bezorger aan (laten) houden en daarop zijn/haar pincode intoetsen. De bezorger wisselt ongezien de bankpas om voor een andere, soortgelijke bankpas en geeft deze aan het slachtoffer terug. Zeer korte tijd later wordt met de weggenomen bankpas (meermalen) geld opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. In enkele gevallen worden met deze pas, als deze nog niet is geblokkeerd, ook betalingen in winkels verricht. De bezorger is doorgaans ook de pinner, zijnde degene die geld opneemt met de gestolen bankpassen. Voor de rol van bezorger/pinner lijken verschillende personen te worden ingezet.

4.Standpunten van partijen

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de gelijkenis tussen de van verdachte genomen foto, voorafgaande aan de aanhouding van verdachte op 21 april 2020 in Vinkeveen voor een oplichting met een zelfde modus operandi als in de onderhavige zaken, en de pinner op de foto’s van 3 april 2020 op de dossierpagina’s 698, 699, 715-722 en 744-777 in de zaken 19 tot en met 21. Zij is van mening dat gelet op de slanke benen sprake is van hetzelfde postuur. Ook wijst zij op de identieke kleding: de kleur van de broek is hetzelfde, zwarte schoenen, zwarte jas met capuchon en dezelfde rits. Hetzelfde geldt volgens de officier van justitie voor de grijze hoodie met zwarte rits en touwtjes en een soortgelijke zonnebril. Voorts wordt aangevoerd dat deze bevindingen worden ondersteund door het feit dat [verdachte] twee weken later op 21 april 2020 in Vinkeveen is aangehouden samen met [XX] , die eveneens verdachte is in dit onderzoek en een aantal feiten heeft bekend.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de gehele tenlastelegging en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De officier van justitie gaat volgens de verdediging lijnrecht in tegen het oordeel van de raadkamer van deze rechtbank in haar beschikking van 17 juni 2020 waarin de vordering tot gevangenhouding is afgewezen. In die beslissing is overwogen dat de conclusie van de verbalisant dat de kleding die verdachte bij zijn aanhouding op 21 april 2020 droeg overeen lijkt te komen met de kleding die gedragen werd door degene die pintransacties verrichtte op 3 april 2020 (zaken 19, 20 en 21), onvoldoende is om ernstige bezwaren ten aanzien van de tenlastegelegde feiten aan te nemen. De verdediging betoogt dat het aanvullend proces-verbaal van verbalisant Van Blanken van
5 oktober 2020 de conclusie van de raadkamer niet anders maakt. Ook nu concludeert de verbalisant, evenals in het proces-verbaal van 23 april 2020, niet meer dan dat de kleding van de pinner van 3 april 2020 dezelfde kenmerken heeft als de kleding die verdachte draagt op de foto van zijn aanhouding op 21 april 2020 en niet dat het om dezelfde persoon gaat. Het bevreemdt de verdediging dan ook dat de officier van justitie de herkenning op basis van de kleding voldoende vindt om tot een bewezenverklaring te komen. Andere bewijsmiddelen ontbreken. Gelet op de conclusie van de raadkamer en gelet op het ontbreken van nieuw bewijs, kan er geen sprake zijn van wettig en overtuigend bewijs en dient verdachte te worden vrijgesproken.

5.VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

In de eerste plaats zijn de door de aangevers opgegeven signalementen naar het oordeel van de rechtbank dermate algemeen dat daaruit geen zodanig specifieke kenmerken kunnen worden afgeleid, op grond waarvan een verband tussen de op de genoemde foto’s afgebeelde pinner en verdachte kan worden gelegd. Dat geldt ook voor de herkenning door verbalisant Van Blanken op 5 oktober 2020. Die herkenning is immers gebaseerd op de kleding die de pinner op 3 april 2020 draagt en de kleding die verdachte op 21 april 2020 draagt. Niet is gebleken dat herkenning heeft plaats gevonden op basis van persoonsspecifieke kenmerken. Dat de pinner en verdachte op de respectievelijke foto’s sterk op elkaar gelijkende kledingstukken dragen is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het om dezelfde persoon gaat. Temeer omdat de modus operandi onder andere daaruit bestaat dat verschillende personen worden ingezet om te pinnen. Hieruit volgt dat zonder kennis van specifieke persoonskenmerken verdachte niet als de enige ‘potentiële kandidaat’ aangemerkt kan worden. Nu het dossier voor het overige geen ander bewijs bevat, zoals bijvoorbeeld een fotoconfrontatie van de aangevers met de foto van verdachte van 21 april 2020, concludeert de rechtbank, gelet op het voorgaande, dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. G.C. Koelman en mr. R. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A. Oomen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2020.