Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil tussen ex-echtgenoten, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan. De eiser, bijgestaan door advocaat mr. J.H. Heerebout, vorderde onder andere een verbod voor de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. L.W. Castelijns, om over te gaan tot executie van een arrest van het Hof van 26 mei 2020. Dit arrest had de gedaagde in het gelijk gesteld met betrekking tot een bruidsschat van € 99.000,00 die de eiser aan haar verschuldigd was. De eiser stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag en misbruik van bevoegdheid, omdat de gedaagde gedurende een lange periode geen aanspraak had gemaakt op de bruidsschat.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De eiser stelde dat hij een groot financieel risico liep, omdat de gedaagde mogelijk de ontvangen gelden zou verkwisten. De gedaagde daarentegen betoogde dat zij recht had op de bruidsschat om in haar levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de eiser bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder woog dan het belang van de gedaagde bij de uitvoerbaarheid van het arrest. Daarom werd de tenuitvoerlegging van de beschikking van het Hof geschorst totdat de Hoge Raad uitspraak had gedaan in de aanhangige cassatieprocedure.
Daarnaast werd het executoriaal beslag op de woning opgeheven, maar omgezet in een beslag op de netto verkoopopbrengst van de woning, die in depot bij de notaris moest blijven totdat de Hoge Raad had geoordeeld. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Th.S. Röell, in aanwezigheid van de griffier op 29 oktober 2020.