ECLI:NL:RBNHO:2020:8750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
15/107983-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor oplichting en diefstal door middel van een babbeltruc gericht op ouderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een serie oplichtingen en diefstallen door middel van een babbeltruc. De feiten vonden plaats tussen 30 maart 2020 en 15 mei 2020, waarbij vier verdachten zich voordeden als pakketbezorgers en ouderen, variërend in leeftijd van 69 tot 92 jaar, wisten te misleiden. De verdachten gebruikten een geraffineerd verhaal om de slachtoffers te overtuigen hun bankpas en pincode af te geven. Tijdens de uitvoering van deze babbeltruc werd de bankpas omgewisseld voor een andere pas, waarna de verdachten direct geld opnamen van de rekeningen van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 april 2020 in Warmenhuizen en Dirkshorn samen met anderen een geldbedrag van 750 euro heeft weggenomen en heeft geprobeerd een bankpas van een 86-jarige vrouw te bemachtigen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur voor zijn rol in deze delicten. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers, de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie van de oplichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een duidelijke boodschap moet krijgen over de ernst van zijn daden, maar ook dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De vordering van de benadeelde partij werd ingetrokken omdat de bank de schade had vergoed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/107983-20
Uitspraakdatum: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 8 oktober 2020 en 15 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Warmenhuizen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[XX] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas, door die [XX] op te bellen en haar te vertellen dat zij een prijs had gewonnen en/of (vervolgens) bij die [XX] aan de deur te komen om een enveloppe af te geven en/of die [XX] een klein geldbedrag te laten pinnen en/of (vervolgens) een bankpas van iemand anders terug te geven aan die [XX] ;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Warmenhuizen en/of Dirkshorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 750 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [XX] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door dat geldbedrag op te nemen met een door misdrijf verkregen bankpas;
3.
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Tuitjenhorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[YY] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [YY] heeft/hebben gebeld en/of
- ( vervolgens) tegen die [YY] heeft/hebben gezegd dat hij/zij werkzaam is/zijn voor de (PTT)post en dat er een pakket was voor haar en/of
- dat [YY] 1 euro, althans een klein geldbedrag, moest pinnen voor ontvangst van het pakket en/of
- ( vervolgens) zich naar de woning van die [YY] heeft/hebben begeven en (vervolgens) heeft/hebben aangebeld, en/of
- een enveloppe heeft/hebben overhandigd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen leidt de rechtbank met betrekking tot de ten laste gelegde feiten het volgende af.
Naar aanleiding van diverse aangiftes en meldingen terzake van oplichting door middel van een ‘babbeltruc’ tijdens de eerste golf van het coronavirus in het voorjaar van 2020 is de politie op 17 april 2020 een onderzoek gestart onder de naam CEEPO. De politie vond het opvallend dat uit de aangiftes telkens de toepassing van een zelfde dan wel een sterk gelijkende modus operandi naar voren kwam.
De modus operandi is op grond van de aangiftes, kort gezegd, als volgt te omschrijven. Met de beoogde slachtoffers – veelal op hoge leeftijd – wordt telefonisch contact opgenomen door een persoon die zich voordoet als medewerker van PostNL of een van diens rechtsvoorgangers, de PTT. Deze persoon deelt het beoogde slachtoffer mede dat er een postpakket bij hem/haar zal worden bezorgd en dat aan de bezorging kosten ten bedrage van € 1,- zijn verbonden. Kort na het telefooncontact belt een persoon bij het slachtoffer aan die het postpakketje komt bezorgen, de zogenaamde bezorger. Bij het afleveren blijkt dat de betaling van die euro alleen via een pinbetaling kan worden voldaan. De pinbetaling verloopt vervolgens als volgt. Het slachtoffer moet zijn/haar bankpas tegen de telefoon van de bezorger aan (laten) houden en daarop zijn/haar pincode intoetsen. De bezorger wisselt ongezien de bankpas om voor een andere soortgelijke bankpas en geeft deze aan het slachtoffer terug. Zeer korte tijd later wordt met de weggenomen bankpas (meermalen) geld opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. In enkele gevallen worden met deze pas, als deze nog niet is geblokkeerd, ook betalingen in winkels verricht. De bezorger is doorgaans ook de pinner, zijnde degene die geld opneemt met de gestolen bankpassen. Onderdeel van de modus operandi lijkt dat verschillende personen worden ingezet voor de rol van bezorger/pinner.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [XX] van 14 april 2020 (dossierpagina’s 788 en 789), met bijlagen;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2020 (dossierpagina 796).
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [YY] van 14 april 2020 (dossierpagina’s 779 en 780), met bijlagen;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [ZZ] van 14 april 2020 (dossierpagina’s 783 en 784);
De vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 13 april 2020 te Warmenhuizen, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [XX] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas, door die [XX] op te bellen en haar te vertellen dat zij een prijs had gewonnen en vervolgens bij die [XX] aan de deur te komen om een enveloppe af te geven en die [XX] een klein geldbedrag te laten pinnen en vervolgens een bankpas van iemand anders terug te geven aan die [XX] ;
2.
hij op 13 april 2020 te Dirkshorn tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 750 euro, toebehorende aan [XX] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn medeverdachten dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door dat geldbedrag op te nemen met een door misdrijf verkregen bankpas;
3.
hij op 13 april 2020 te Tuitjenhorn, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [YY] te bewegen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk
- die [YY] hebben gebeld en
- vervolgens tegen die [YY] hebben gezegd werkzaam te zijn voor de PTT en dat er een pakket was voor haar en
- dat [YY] 1 euro moest pinnen voor ontvangst van het pakket en
- vervolgens zich naar de woning van die [YY] hebben begeven en vervolgens hebben aangebeld, en
- een enveloppe hebben overhandigd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
voortgezette handeling van
1. medeplegen van oplichting
en
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
3. medeplegen van poging tot oplichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft de officier van justitie een geldboete gevorderd van € 75,00, te vervangen door 15 dagen hechtenis.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om het gevorderde aantal uren werkstraf te matigen en daarbij aan te sluiten bij de oriëntatiepunten voor medeplichtigheid, omdat verdachte een klassiek voorbeeld is van iemand die voor het karretje van een ander is gespannen. Uit de modus operandi komt naar voren dat is gehandeld in opdracht van de medeverdachte, hoewel niet is uit te sluiten dat deze medeverdachte ook weer is aangestuurd. Voorts is de verdediging van mening dat gelet op de beschermende factoren er geen gevaar voor recidive is. Ten slotte verzoekt de verdediging af te zien van het opleggen van een geldboete. Verdachte heeft al een bedrag van € 750,00 moeten betalen om zijn telefoon terug te krijgen. Het opleggen van een geldboete heeft dan ook geen toegevoegde waarde.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door middel van een babbeltruc de pincode en pinpas afhandig gemaakt van een 90-jarig slachtoffer. Verdachte heeft zich bij dit delict voorgedaan als pakketbezorger en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij, in combinatie met het eerder gepleegde telefoontje door een mededader naar het slachtoffer, bij het slachtoffer heeft weten te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal is het slachtoffer bewogen tot het afgeven van de pincode behorend bij haar bankpas, is de bankpas tijdens de ‘babbeltruc’ ontvreemd en voor een andere pas omgewisseld. Met de gestolen bankpas en de pincode is verdachte direct daarna naar een pinautomaat gegaan en heeft daar geld gepind van de rekening van het slachtoffer. Ook heeft verdachte geprobeerd op dezelfde wijze een pincode en bankpas afhandig te maken van een slachtoffer van bijna 87 jaar. Ook dit slachtoffer is telefonisch benaderd en ook bij haar is verdachte aan de deur gekomen om een envelop te bezorgen. Dat de ‘babbeltruc’ hier niet is gelukt is te danken aan de argwaan van het slachtoffer. Zij realiseerde zich dat de PTT niet op tweede Paasdag bezorgt en heeft haar zoon gewaarschuwd. Deze heeft, toen er bij het slachtoffer werd aangebeld, de deur voor verdachte open gedaan en vervolgens een foto van verdachte gemaakt. Toen de zoon ook nog de legitimatie van verdachte als postbezorger wilde zien, is verdachte weggelopen.
Opvallend is dat verdachte en de mededaders bij het plegen van deze feiten doelbewust ouderen als slachtoffer hebben uitgekozen. Deze kwetsbare personen zijn doorgaans – en zeker ten tijde van de eerste golf van het coronavirus – in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk en zijn dus genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. Verdachte en zijn mededaders hebben op lafhartige wijze deze mensen als een gemakkelijke prooi gezien, van wie zij zonder veel risico en met eenvoudige middelen geld afhandig konden maken. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers, maar heeft slechts zijn eigen geldelijk gewin vooropgesteld. Verdachte en zijn mededaders hebben bovendien, door zo te handelen, bij de slachtoffers het vertrouwen in de medemens ernstig geschaad. Van een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen jegens de medemens. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat de oplichting door verdachte thuis bij de slachtoffers heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat eenieder in en rond het eigen huis zou moeten hebben, is daardoor eveneens ernstig geschaad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van
15 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld;
- de over verdachte opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van 17 september 2020.
De Raad is, samengevat en zakelijk weergegeven, van mening dat verdachte vanuit pedagogisch perspectief een duidelijk signaal moet krijgen dat zijn gedrag ontoelaatbaar is. Het recidiverisico wordt door de Raad als laag geschat. Verdachte zal, om hem bewuster te maken van de gevolgen van het antisociale gedrag voor het slachtoffer, in overleg met hem en zijn ouders, worden aangemeld bij Slachtoffer in Beeld. Dit kan de kans op herhaling verkleinen. Daarnaast heeft verdachte de afgelopen maanden goed meegewerkt aan de jeugdreclasseringsmaatregel die bij schorsing van de bewaring is opgelegd en heeft hij zich aan de voorwaarden gehouden. Aangezien de Jeugdreclassering geen openstaande doelen heeft, is verdere begeleiding vanuit de Jeugdreclassering of een leerstraf niet nodig. Dit alles maakt dat de Raad de rechtbank adviseert verdachte als strafafdoening een werkstraf op te leggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten een forse straf rechtvaardigen. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de volgende omstandigheden. Uit de modus operandi en verklaringen van medeverdachten valt af te leiden dat er een bijna professioneel te noemen organisatie achter de uitvoering van de oplichting zit. De rol van verdachte in het geheel, weliswaar onmisbaar bij de uitvoering, is klein geweest. In zijn geval is bovendien sprake van een geringer aantal zaken dan bij de medeverdachten, te weten een tweetal oplichtingszaken, één voltooide oplichting met diefstal van geld en een poging daartoe. Daarnaast heeft verdachte openheid van zaken gegeven en door zijn proceshouding laten zien dat hij verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur passend en geboden. Verder acht de rechtbank, enerzijds gezien de ernst van de gepleegde delicten en anderzijds gezien de leeftijd van verdachte, het opleggen van een geldboete naast een werkstaf, zoals door de officier van justitie gevorderd, geen passende strafafdoening.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [XX] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 750,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat de bank de benadeelde partij inmiddels schadeloos heeft gesteld en dat de vordering als ingetrokken kan worden beschouwd.
Gelet op deze mededeling van de officier van justitie hoeft de rechtbank hierover geen beslissing meer te nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 47, 56, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van
80 uur (tachtig)uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen jeugddetentie;
bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter, kinderrechter,
mr. G.C. Koelman, rechter, en mr. R. van der Heijden, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A. Oomen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2020.