7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door middel van een babbeltruc de pincode en pinpas afhandig gemaakt van een 90-jarig slachtoffer. Verdachte heeft zich bij dit delict voorgedaan als pakketbezorger en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij, in combinatie met het eerder gepleegde telefoontje door een mededader naar het slachtoffer, bij het slachtoffer heeft weten te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal is het slachtoffer bewogen tot het afgeven van de pincode behorend bij haar bankpas, is de bankpas tijdens de ‘babbeltruc’ ontvreemd en voor een andere pas omgewisseld. Met de gestolen bankpas en de pincode is verdachte direct daarna naar een pinautomaat gegaan en heeft daar geld gepind van de rekening van het slachtoffer. Ook heeft verdachte geprobeerd op dezelfde wijze een pincode en bankpas afhandig te maken van een slachtoffer van bijna 87 jaar. Ook dit slachtoffer is telefonisch benaderd en ook bij haar is verdachte aan de deur gekomen om een envelop te bezorgen. Dat de ‘babbeltruc’ hier niet is gelukt is te danken aan de argwaan van het slachtoffer. Zij realiseerde zich dat de PTT niet op tweede Paasdag bezorgt en heeft haar zoon gewaarschuwd. Deze heeft, toen er bij het slachtoffer werd aangebeld, de deur voor verdachte open gedaan en vervolgens een foto van verdachte gemaakt. Toen de zoon ook nog de legitimatie van verdachte als postbezorger wilde zien, is verdachte weggelopen.
Opvallend is dat verdachte en de mededaders bij het plegen van deze feiten doelbewust ouderen als slachtoffer hebben uitgekozen. Deze kwetsbare personen zijn doorgaans – en zeker ten tijde van de eerste golf van het coronavirus – in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk en zijn dus genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. Verdachte en zijn mededaders hebben op lafhartige wijze deze mensen als een gemakkelijke prooi gezien, van wie zij zonder veel risico en met eenvoudige middelen geld afhandig konden maken. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers, maar heeft slechts zijn eigen geldelijk gewin vooropgesteld. Verdachte en zijn mededaders hebben bovendien, door zo te handelen, bij de slachtoffers het vertrouwen in de medemens ernstig geschaad. Van een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen jegens de medemens. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat de oplichting door verdachte thuis bij de slachtoffers heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat eenieder in en rond het eigen huis zou moeten hebben, is daardoor eveneens ernstig geschaad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van
15 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld;
- de over verdachte opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van 17 september 2020.
De Raad is, samengevat en zakelijk weergegeven, van mening dat verdachte vanuit pedagogisch perspectief een duidelijk signaal moet krijgen dat zijn gedrag ontoelaatbaar is. Het recidiverisico wordt door de Raad als laag geschat. Verdachte zal, om hem bewuster te maken van de gevolgen van het antisociale gedrag voor het slachtoffer, in overleg met hem en zijn ouders, worden aangemeld bij Slachtoffer in Beeld. Dit kan de kans op herhaling verkleinen. Daarnaast heeft verdachte de afgelopen maanden goed meegewerkt aan de jeugdreclasseringsmaatregel die bij schorsing van de bewaring is opgelegd en heeft hij zich aan de voorwaarden gehouden. Aangezien de Jeugdreclassering geen openstaande doelen heeft, is verdere begeleiding vanuit de Jeugdreclassering of een leerstraf niet nodig. Dit alles maakt dat de Raad de rechtbank adviseert verdachte als strafafdoening een werkstraf op te leggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten een forse straf rechtvaardigen. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de volgende omstandigheden. Uit de modus operandi en verklaringen van medeverdachten valt af te leiden dat er een bijna professioneel te noemen organisatie achter de uitvoering van de oplichting zit. De rol van verdachte in het geheel, weliswaar onmisbaar bij de uitvoering, is klein geweest. In zijn geval is bovendien sprake van een geringer aantal zaken dan bij de medeverdachten, te weten een tweetal oplichtingszaken, één voltooide oplichting met diefstal van geld en een poging daartoe. Daarnaast heeft verdachte openheid van zaken gegeven en door zijn proceshouding laten zien dat hij verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur passend en geboden. Verder acht de rechtbank, enerzijds gezien de ernst van de gepleegde delicten en anderzijds gezien de leeftijd van verdachte, het opleggen van een geldboete naast een werkstaf, zoals door de officier van justitie gevorderd, geen passende strafafdoening.