ECLI:NL:RBNHO:2020:872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
15/258140-10 (19-009638)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ISD-maatregel wegens omstandigheden buiten de macht van betrokkene

Op 21 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van de ISD-maatregel van een betrokkene, geboren op 2 januari 1963. De rechtbank had eerder op 2 april 2019 de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de ISD-maatregel niet meer zinvol was, gezien de omstandigheden die buiten de macht van de betrokkene lagen. Er was geen plan van aanpak en het was onduidelijk of en wanneer de behandeling zou kunnen starten, waardoor de betrokkene feitelijk een 'kale' detentie uitzette.

Tijdens de openbare behandeling op 21 januari 2020 zijn de betrokkene, zijn raadsman mr. T.G.M. Houben, en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reclassering had gerapporteerd dat het mogelijk was dat de betrokkene zijn traject buiten de ISD kon voortzetten. De rechtbank heeft zich grotendeels gebaseerd op de verklaring van de betrokkene, aangezien er geen aanvullende informatie van de reclassering of programmamanager ISD beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de opheffing van de ISD-maatregel niet zou leiden tot onveiligheid of ernstige overlast, en heeft het verzoek van de betrokkene tot beëindiging van de ISD-maatregel toegewezen. De maatregel is per direct beëindigd, met ingang van 21 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK noord-holland

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer
Parketnummer: 15/258140-18
Rekestnummer: 19-009638
Uitspraakdatum:
21 januari 2020
BESLISSING ex artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvorderingvan de rechtbank, naar aanleiding van het verzoek van:

[betrokkene], (verder te noemen: betrokkene)

geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres (1551NG) Westzaan, Smeet 1,
(gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad).
1.
De procedure
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 april 2019 is aan betrokkene de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd. De rechtbank heeft daarbij bevolen dat de tijd die door betrokkene vóór de tenuitvoerlegging van het vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de ISD-maatregel in mindering zal worden gebracht.
Tevens heeft de rechtbank beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis.
Op 7 november 2019 heeft de raadsman van betrokkene, mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel verzocht.
Op 20 januari 2020 is een niet ondertekend concept Verblijfsplan, zonder advies (met documentdatum 24 juli 2019) ontvangen.
Tijdens de openbare behandeling in raadkamer van 21 januari 2020 zijn gehoord betrokkene, zijn raadsman en de officier van justitie.
Tevens is [programmamanager ISD], als programmamanager ISD werkzaam bij Justitieel Complex Zaanstad, als getuige gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten en heeft direct mondeling uitspraak gedaan.
Van het onderzoek ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2.
De beoordeling
De rechtbank dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. Hierbij is van belang of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs-) overlast en verloedering van het publieke domein en dient er beoordeeld te worden of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol meer is door een omstandigheid die buiten de macht van de betrokkene ligt.
De rechtbank stelt vast dat uit het vonnis van de rechtbank van 2 april 2019, waarbij de ISD-maatregel aan betrokkene werd opgelegd, blijkt dat de reclassering GGZ Fivoor te Haarlem in het voorlichtingsrapport van 4 maart 2019 (onder meer) het volgende heeft gerapporteerd:
Vanuit overleg met de ISD-afdeling in JC Zaanstad vernamen wij dat het mogelijk is dat betrokkene zijn huidige traject ‘buiten’ kan voortzetten indien er een onvoorwaardelijke ISD bij vonnis wordt opgelegd. Hij zou dan direct starten in de extramurele fase van de ISD en in dat kader in het Startpunt kunnen verblijven. Het voordeel is dat betrokkene niet eerst in een ISD-inrichting wordt geplaatst en pas na enkele maanden wellicht begeleid zou kunnen wonen. Tegelijkertijd kan wel gebruik worden gemaakt van het vangnet van de ISD om betrokkene in geval van overtreding van de bijzondere voorwaarden direct terug te plaatsen in de ISD-inrichting.
De rechtbank moet zich op dit moment grotendeels baseren op hetgeen betrokkene ter zitting zelf heeft verklaard. Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, is er vanuit de reclassering of de programmamanager ISD, geen andere informatie voorhanden. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van betrokkene. De rechtbank gaat er vanuit dat betrokkene vanaf 10 mei 2019 weer in de P.I. verblijft, nadat de reclassering hem heeft terug gemeld en dat er sindsdien nog geen uitvoering is gegeven aan de opgelegde ISD-maatregel.
Voortzetting van de maatregel wordt thans niet zinvol meer geacht, door een omstandigheid die buiten de macht van de betrokkene ligt. De rechtbank betrekt bij haar beslissing tevens de motivering van het vonnis van 2 april 2019, waaruit blijkt dat het destijds al enige tijd goed ging met betrokkene. De insteek was daarom dat betrokkene het reeds aangevangen extramurale behandeltraject na aanvang van de ISD-maatregel zou voortzetten.
Dit is om onduidelijke redenen afgebroken. Op dit moment ligt er nog geen plan van aanpak en is onduidelijk of en wanneer betrokkene met een behandeling kan starten. Feitelijk zit betrokkene dus een ‘kale’ detentie uit. Onder deze omstandigheden, alsmede het feit dat het thans nog steeds goed gaat met betrokkene, kan niet gesteld worden dat opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs-) overlast en verloedering van het publieke domein.
Het verzoek van betrokkene tot beëindiging van de ISD-maatregel wordt dan ook toegewezen. De rechtbank beëindigt de ISD-maatregel van betrokkene per direct.
3.
Toepasselijke wetsbepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering.
4.
De beslissing
De rechtbank:
Beëindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders van
[betrokkene], geboren op geboren op 2 januari 1963 met ingang van 21 januari 2020.

Deze beslissing is in openbare raadkamer gegeven door

mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. H.E van Harten en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van O. Bergmans, griffier,
en uitgesproken ter terechtzitting op 21 januari 2020.
Mr. J. van Beek is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.