ECLI:NL:RBNHO:2020:8698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
15/870472-17 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en inbreuk op auteursrecht door het plaatsen van een expliciet filmpje op sociale media

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belediging en inbreuk op het auteursrecht. De verdachte had een expliciet filmpje geplaatst op de openbare vk.com profielpagina van Eendevanger.nl, waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in de vervolging voor feit 3, omdat de verjaringstermijn was verstreken.

De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belediging van zowel [aangeefster] als [aangever] door het plaatsen van het filmpje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van de aangevers had aangetast. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk inbreuk had gemaakt op het auteursrecht van [aangever], omdat hij het filmpje zonder toestemming had geplaatst. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 50 uren, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

De rechtbank benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd is en dat deze in dit geval werd beperkt door de artikelen 261 en 266 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de bescherming van de eer en goede naam van individuen, evenals de bescherming van auteursrechten in het digitale tijdperk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870472-17 (P)
Uitspraakdatum: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. F.A.J.H. de Lugt, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te Lelystad en/of te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Arnhem en/of in elk geval in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [aangeefster] en/of [aangever] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, door:
- ( een) afbeelding(en), te weten: een filmbestand/filmpje, waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster] op de (openbare) vk.com profielpagina van Eendevanger.nl te plaatsen, althans op het internet te plaatsen;
Feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te Lelystad en/of te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Arnhem en/of in elk geval in Nederland, opzettelijk [aangeefster] en/of [aangever] in het openbaar bij afbeelding, heeft beledigd, door:
- ( een) afbeelding(en), te weten: een filmbestand/filmpje, waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster] op de (openbare) vk.com profielpagina van Eendevanger.nl te plaatsen, althans op het internet te plaatsen;
Feit 2:
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te Lelystad en/of in elk geval in Nederland, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van een ander, te weten:
het auteursrecht van [aangever] op een filmbestand/filmpje, waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster] , immers heeft hij, verdachte, opzettelijk (zonder toestemming van de rechthebbende(n)) voornoemd filmbestand/filmpje op de (openbare) vk.com
profielpagina van Eendevanger.nl geplaatst, althans op het internet geplaatst;
Feit 3:
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te Lelystad en/of in elk geval in Nederland, zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret, te weten:
een filmbestand/filmpje waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster] , in het openbaar ten toon heeft gesteld of op andere wijze openbaar heeft gemaakt, door voornoemd filmbestand/filmpje op de (openbare) vk.com profielpagina van Eendevanger.nl te plaatsen, althans op het internet te plaatsen.

2.Voorvragen

2.1.
Geldigheid dagvaarding feit 3
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit nietig te verklaren. Het is onvoldoende duidelijk of verdachte wordt verdacht van het schenden van het portretrecht van [aangever] of [aangeefster] .
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van het onder 3 ten laste gelegde feit bezien tegen de achtergrond van het dossier voldoende duidelijk is. De dagvaarding is daarom - en ook overigens - geldig.
2.2.
Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie feit 3
De raadsman en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit omdat de verjaringstermijn reeds is verstreken.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het feit is volgens de tenlastelegging begaan "op of omstreeks 9 februari 2017". Op grond van artikel 70, eerste lid, onder 1° Sr beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste drie jaren, hetgeen tot gevolg heeft dat de verjaringstermijn, die is aangevangen op 9 februari 2017, thans verstreken is.
Het recht tot strafvordering is dus wegens verjaring vervallen, zodat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 3 niet-ontvankelijk is in zijn vervolging van verdachte.
2.3.
Gelijkheidsbeginsel
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte het onterecht vindt dat hij
als een van de weinigen is vervolgd voor het plaatsen van het filmpje terwijl – volgens de raadsman – anderen het filmpje reeds verspreid hadden op het internet en niet vervolgd zijn door het Openbaar Ministerie.
Voor zover de raadsman hieraan de conclusie heeft willen verbinden dat het Openbaar Ministerie om die reden niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden in zijn vervolging, oordeelt de rechtbank als volgt.
Gelet op het opportuniteitsbeginsel en het hiermee verband houdende vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie, zoals is neergelegd in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of al dan niet tot vervolging van een verdachte wordt overgegaan. Het staat het Openbaar Ministerie daarom in beginsel vrij om een verdachte te vervolgen. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde - waaronder het gelijkheidsbeginsel- kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvervolging. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het enkele feit dat het filmpje tevens door anderen verspreid zouden zijn, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat sprake is van een kennelijk onredelijke vervolgingsbeslissing. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de door het Openbaar Ministerie gegeven motivering, waaruit volgt dat het Openbaar Ministerie de rol van verdachte bij de verspreiding van het filmpje anders waardeert.
2.4.
Conclusie voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit met betrekking tot [aangever] . [aangever] is niet zichtbaar in beeld waardoor niet te herleiden valt dat hij degene in het filmpje is. [aangever] is derhalve niet in zijn eer en goede naam aangetast.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hierover het volgende aangevoerd.
Feit 1
Opzet en aantasting eer en goede naam
Er is geen sprake van smaadschrift althans belediging in de zin van de artikelen 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) c.q. 266 Sr. In het filmpje ontbreekt enig persoonsgebonden kenmerk wat (voor derden) tot [aangever] valt te herleiden. Het plaatsen van het filmpje is daarmee niet beledigend voor [aangever] .
Daarnaast is er geen sprake van belediging ten aanzien van [aangeefster] . Het plaatsen van een filmpje waarop een persoon naakt te zien is, is op zichzelf niet te beschouwen als belediging.
Bij de beoordeling of er sprake is van belediging moet worden gekeken in welke context het filmpje is geplaatst, naar het karakter van de beelden en in het bijzonder ook de persoon die wordt weergegeven.
[aangeefster] , die de inhoud van de beelden klaarblijkelijk niet als beledigend aanmerkte, heeft het filmpje blijkens het dossier zelf al eerder onder derden verspreid, heeft meermalen naakt geposeerd in de Playboy en is door haar eigen handelen op dit gebied voorwerp van het publiek debat geworden. De eer of goede naam van [aangeefster] is dan ook niet aangetast door het plaatsen van het filmpje.
Verdachte had daarnaast niet het opzet [aangeefster] (en/of [aangever] ) te beledigen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte dacht dat hij het filmpje in een besloten groep op het internet had gedeeld en dit niet verspreid zou worden.
Een bepaald feit
De handelingen en gedragingen in het filmpje zijn niet aan te merken als voldoende geconcretiseerde gedragingen, en daarmee dus niet als ‘bepaalde feiten’. Er is daarom niet voldaan aan het bestanddeel ‘een bepaald feit’.
Ruchtbaarheid geven
Er is niet voldaan aan het bestanddeel ‘ruchtbaarheid geven’. Onder ruchtbaarheid wordt verstaan het ter kennis van het publiek brengen. Verdachte dacht dat hij het filmpje in een besloten groep van 52 personen had gedeeld. Ook was het filmpje reeds wijd en zijd verspreid voordat verdachte het deelde.
Vrijheid van meningsuiting
Het handelen van verdachte valt onder vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De uitingsvrijheid geeft verdachte het recht om inlichtingen te verstrekken, zonder inmengingen van het openbaar gezag op grond van artikel 261 Sr en/of artikel 266 Sr.
Feit 2
Het auteursrecht in het filmpje komt niet toe aan [aangever] . Niet kan worden vastgesteld dat de mannelijke persoon in het filmpje [aangever] betreft. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de mannelijke persoon op het filmpje de filmer, en dus mogelijk de maker c.q. de auteursgerechtigde betreft, en daarom had verdachte [aangever] niet om toestemming behoeven te vragen.
Tot slot rust op de beelden geen auteursrecht omdat de beelden niet onder het begrip ‘kunst’ geschaard kunnen worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde smaadschrift is immers vereist dat sprake is van tenlastelegging van een bepaald feit. Ingevolge de wetsgeschiedenis wordt daarmee gedoeld op een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten, waarbij het in de regel zal moeten gaan om ernstige feiten, zoals misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. Het gaat in dit geval om volwassen personen die met wederzijdse instemming seksuele handelingen met elkaar verrichten, terwijl zij worden gefilmd.
Deze gedragingen zijn niet strafbaar en naar het oordeel van de rechtbank ook niet in strijd met de positieve moraal.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
3.3.3.1. Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair
Er is sprake van belediging wanneer opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangerand.
Van aanranding van de eer of goede naam is sprake wanneer iemands reputatie publiekelijk wordt geschaad of aangetast.
Verdachte heeft het filmpje waarin aangeefster [aangeefster] in haar mond geürineerd wordt door aangever [aangever] op het internet geplaatst. Hij heeft hierover verklaard dat op die specifieke website altijd bizarre en opmerkelijke filmpjes geplaatst worden en dit filmpje daar ook onder viel.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het plaatsen van het expliciete seksfilmpje aangeefster [aangeefster] opzettelijk in een ongunstig daglicht heeft gesteld en zij daardoor in haar eer en goede naam is aangetast. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat aangeefster een bekende Nederlander is waardoor zij door een grote groep mensen herkend zal worden en de interesse voor het filmpje bij het publiek groter zal zijn dan gemiddeld. Dat aangeefster kennelijk zelf wel eens publiekelijk over seks heeft gesproken en/of naakt heeft geposeerd, doet verder niet aan dit oordeel af.
De rechtbank is verder van oordeel dat aangever [aangever] op dezelfde wijze in eer en goede naam is aangetast. Weliswaar ging het verdachte niet om [aangever] , maar door verspreiding van het expliciete seksfilmpje van een bekende Nederlander, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bekend zou worden dat de man in het filmpje [aangever] is en dat [aangever] op de hoogte zou raken van verspreiding van het filmpje.
Naar het oordeel van de rechtbank treft het beroep op de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 EVRM verder ook geen doel. Die vrijheid van meningsuiting is immers niet onbegrensd en vindt haar beperking in onder andere artikel 266 Sr.
3.3.3.2. Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van een ander. Verdachte heeft zelf het filmpje niet gemaakt en heeft ook geen toestemming gekregen om het filmpje openbaar te maken.
Het filmpje is naar het oordeel van de rechtbank ook te beschouwen als filmwerk in de zin van artikel 10, eerste lid, onder 10, van de Auteurswet, zodat de maker daarop auteursrecht heeft.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair:
hij op 9 februari 2017 in Nederland, opzettelijk [aangeefster] en [aangever] in het openbaar bij afbeelding heeft beledigd door:
- een afbeelding, te weten: een filmpje, waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster] op de openbare vk.com profielpagina van Eendevanger.nl te plaatsen;
Feit 2:
hij op 9 februari 2017 in Nederland, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van een ander op een filmpje, waarin [aangever] urineert in de mond van [aangeefster] , immers heeft hij, verdachte, opzettelijk zonder toestemming van de rechthebbende(n) voornoemd filmpje op de openbare vk.com profielpagina van Eendevanger.nl geplaatst.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
belediging
Ten aanzien van feit 2:
het opzettelijke inbreuk maken op een anders auteursrecht
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – in geval van een bewezenverklaring – primair verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel wegens schending van de redelijke termijn.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte werkt zes dagen per week en is mantelzorger voor zijn vrouw en dochter.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging door het plaatsen van een filmpje, dat inmiddels bekend is geworden als het “plasseksfilmpje”, op de openbare website vk.com. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eer en de goede naam van aangeefster [aangeefster] en aangever [aangever] . Ook heeft hij inbreuk gemaakt op het auteursrecht van een ander.
De verspreiding van het filmpje heeft veel media-aandacht gegenereerd. Aangever [aangever] , en in het bijzonder ook aangeefster [aangeefster] als bekende Nederlander, zijn mede door de verspreiding van het filmpje door verdachte bij een groot publiek in een ongunstig daglicht gesteld. Verdachte had zich moeten realiseren dat de plaatsing van het filmpje op een openbaar toegankelijk platform als vk.com reputatieschade kan opleveren voor diegene(n) die in het filmpje te zien is/zijn. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een
uittreksel uit de justitiële documentatievan 15 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 20 augustus 2019 van
[reclasseringswerker] ,als reclasseringswerker verbonden aan
Reclassering Nederland. In dit rapport wordt geadviseerd verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte in aanmerking genomen, dat verdachte door de directe bekentenis van het feit ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien. Verdachte is door de maatschappelijke onrust die de verspreiding van de filmpjes heeft veroorzaakt geschokt. Hij heeft verklaard sindsdien de bewuste keuze te hebben gemaakt om geen content meer te plaatsen en zich niet langer bezig te houden met social media.
De op te leggen straf
Het is de rechtbank gebleken dat de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze overschrijding valt niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 50 uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal – gelet op de overschrijding van de redelijke termijn – echter bepalen dat deze taakstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 266 van het Wetboek van Strafrecht.
31 van de Auteurswet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van
50 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2020.
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.