In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld tegen Lufthansa wegens de annulering van vlucht LH1950 van München naar Pisa op 25 maart 2019. De passagier vorderde compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van het grondpersoneel op Italiaanse luchthavens op de dag van de vlucht.
De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het noodzakelijke gevolg was van de staking. Hoewel Lufthansa stelde dat de staking de reden was voor de annulering, bleek uit de overgelegde stukken dat er in dezelfde periode ook andere vluchten waren uitgevoerd. De rechter concludeerde dat de staking niet als een buitengewone omstandigheid kon worden beschouwd in de zin van de Verordening, omdat Lufthansa niet had aangetoond dat het onmogelijk was om de vlucht uit te voeren. Daarom werd de vordering van de passagier toegewezen, en werd Lufthansa veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter wees ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier niet had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt in een situatie die onder de toepasselijke regelgeving viel. De proceskosten werden aan de zijde van de passagier begroot en Lufthansa werd veroordeeld tot betaling daarvan. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.