ECLI:NL:RBNHO:2020:8689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
8106015 / CV EXPL 19-15566
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatievergoeding voor vertraging van vlucht door luchtruimsluiting

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens vertraging van zijn vlucht van Delhi naar München en vervolgens naar Amsterdam op 17 maart 2019. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim door een conflict tussen Pakistan en India. De vervoerder stelde dat deze sluiting leidde tot een langere vluchtroute en daardoor tot de vertraging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming is aangekomen, wat de vervoerder in beginsel verplicht tot compensatie. De vervoerder moest echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk was veroorzaakt door de sluiting van het luchtruim. De vervoerder had niet aangetoond welke route was genomen en of deze keuze invloed had op de vertraging.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de vervoerder ongelijk kreeg in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8106015 / CV EXPL 19-15566
Uitspraakdatum: 21 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
Statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 28 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Delhi (India) naar München (Duitsland) en van München naar Amsterdam op 17 maart 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Delhi naar München is met vertraging uitgevoerd. De passagier is uiteindelijk met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Het eerste deel van de vlucht in kwestie (Delhi-München) maakt deel uit van de rotatievlucht München-Delhi-München. Vlucht München-Delhi is met een vertraging van 12 minuten vanuit München vertrokken en met een vertraging van 60 minuten in Delhi aangekomen. De vertraging werd veroorzaakt doordat het luchtruim boven Pakistan vanaf 28 februari 2019 gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. Hierdoor moest er worden omgevlogen via een andere, langere route. De vlucht in kwestie is hierdoor met een vertraging van 58 minuten vertrokken en met een vertraging van 177 minuten in München aangekomen. De vervoerder kon de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en het vervolgens moeten omvliegen, hetgeen extra tijd kostte, niet voorkomen en niet beperken. De vervoerder moest gehoor geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding.
4.3.
De vervoerder betwist tevens de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming Amsterdam is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder heeft in dat kader aangevoerd dat de vertraging van de vlucht van Delhi-München is veroorzaakt doordat het luchtruim boven Pakistan gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. De vervoerder voert verder aan dat de vluchten München-Delhi en Delhi-München hierdoor moesten omvliegen via een andere, langere route, waardoor de vluchten langer duurden dan gepland. Dit heeft ertoe geleid dat de passagier zijn aansluitende vlucht van München naar Amsterdam heeft gemist, en moest worden omgeboekt naar een latere vlucht, aldus de vervoerder.
5.4.
De passagier heeft gemotiveerd betwist dat de uitvoering van zowel de voorafgaande als de onderhavige vlucht langer heeft geduurd vanwege het gesloten Pakistaanse luchtruim. Volgens de passagier heeft de vervoerder dit niet aangetoond en volgt het ook niet uit de door de vervoerder overgelegde producties.
5.5.
Ter onderbouwing van haar beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder een e-mailbericht overgelegd waarin door een medewerker van Lufthansa Hub Operations Center wordt verwezen naar een NOTAM. Daarin staat dat het luchtruim boven Pakistan is gesloten. Ook wordt verwezen naar een NOTAM waaruit volgt dat de luchtverkeersleiding van Kabul geen overvliegende vluchten aanvaardt die uitwijken in verband met het gesloten luchtruim van Pakistan en waarin wordt verklaard dat de vlucht München-Delhi daarom ten zuiden van Pakistan moet vliegen, hetgeen langer duurt dan normaal en waarin middels een kaartje wordt aangegeven dat om Pakistan heen moet worden gevlogen. Voorts heeft de vervoerder meerdere stukken overgelegd die van dusdanig slechte kwaliteit zijn dat de kantonrechter deze niet kan lezen.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat zowel de voorafgaande als de onderhavige vlucht vertraging hebben ondervonden vanwege een langere vluchtroute door de sluiting van het luchtruim boven Pakistan. Uit de stukken volgt weliswaar dat de vlucht van München naar Delhi via een zuidelijke route moest omvliegen vanwege de sluiting van het luchtruim boven Pakistan, echter blijkt niet op welke vluchtdatum deze stukken zien. De vervoerder heeft aangevoerd dat zij de route heeft genomen die zij door de luchtverkeersleiding kreeg toegewezen. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen welke route de luchtverkeersleiding zou hebben opgelegd. Nu de vervoerder dit heeft nagelaten, kan de kantonrechter niet vaststellen welke vliegroute de vluchten hebben genomen, of de vervoerder hierin een keuze had en of de genomen route, waarin de vervoerder geen keuze heeft gehad, voor een langdurige vertraging heeft gezorgd. De conclusie is dat de vordering van de passagier tot betaling van de compensatievergoeding zal worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 maart 2019 tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 240,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper , kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter