ECLI:NL:RBNHO:2020:8595

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
15-039209-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor onttrekking van minderjarige aan gezag en bedreiging van jeugdzorgwerker

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn toenmalige vriendin hun minderjarige zoon heeft onttrokken aan het opzicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De verdachte vertrok op 23 augustus 2019 met zijn gezin naar Turkije zonder toestemming van de jeugdzorginstantie. Voorafgaand aan dit vertrek heeft hij zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn vriendin en bedreigingen aan het adres van een jeugdzorgwerker. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 287 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-039209-20 (P)
Uitspraakdatum: 27 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Oudendijk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
“feit 1
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 17 januari 2020 te Heemskerk en/of Alkmaar en/of Beverwijk, in elk geval in Nederland en/of te Gölcük, in elk geval in Turkije, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een
minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2018, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
feit 2
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Amsterdam, in elke geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk die [slachtoffer 2] (op sociale media middels een
afbeelding en/of filmpje) dreigend de woorden toe te voegen " [slachtoffer 2] jij kan mij kind heben gepakt in turkije zonder dat ik er bij was maar 1 ding je kop word gaaten kaas" en/of "Weet je wat die hele kankergrap is pik, jij hebt mij geobserveerd gap, ja, jij hebt mijn kind gepakt terwijl dat ik sigaretten bij de fakking winkel ging halen pik, als ik erbij was geweest, had ik van je kankerkop gatenkaas gemaakt ha mattie. Waar heb je het over man, je bent [slachtoffer 2] , een zogenaamde man, maar je bent een pussy vriend, want als je een echte vent was geweest", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 juli 2019 tot en met 6 november 2019 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] (en/of haar kinderen), jeugdzorgwerker en gezinsvoogd bij de William Schrikkerstichting, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk vooroemde [slachtoffer 3] , (meermalen) (telefonisch en/of middels een filmpje) dreigend de woorden toegevoegd:
- “ Ik weet de namen van je kinderen" en/of
- “ Ik weet waar je woont” en/of
- “ Ik sta vanavond bij je deur” en/of
- “ jouw dag komt nog wel” en/of
- “ Ik heb een prijs op je hoofd gezet” en/of
- “ Beetje leugens lopen vertellen. Verhalen van [naam] geloven. He, van [slachtoffer 3]
. Motherfuckers. Wacht maar jongen jullie dag gaat komen, wacht maar”,
- “ Ik weet de namen van je kinderen”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 4
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 4 juni 2019 te Castricum [slachtoffer 4] , verdachtes levensgezel, (telkens) heeft mishandeld door die [slachtoffer 4]
- meermalen met kracht tegen het linker bovenbeen te schoppen en/of
- ( hardhandig) zijn arm om haar nek te slaan en/of vervolgens die arm aan te spannen en/of
- ( met kracht) met de vuist tegen de bovenarm te stompen en/of te slaan en/of
- ( hardhandig) zijn arm om haar nek te slaan en/of vervolgens op de grond te gooien;
feit 5
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 17 januari 2020 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, [naam] en/of haar familieleden (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met gijzeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] , (meermalen) (telefonisch en/of middels een app en/of middels een filmpje en/of middels [slachtoffer 4] ) dreigend de woorden toegevoegd:
- “ ik vermink je zo erg dat je onherkenbaar bent” en/of
- “ als …. dan pak ik [slachtoffer 1] , ( [naam] kleinzoon) en gooi hem tegen de muur kapot” en/of
- “ Ik laat jouw zoon ontvoeren” en/of
- “ Ik steek je huis in brand” en/of
- “ dat zij kapot gemaakt zou worden” en/of
- “ Beetje leugens lopen vertellen. Verhalen van [naam] geloven. He, van [slachtoffer 3]
. Motherfuckers. Wacht maar jongen jullie dag gaat komen, wacht maar” en/of
- “ Ik vermoord je moeder en je broer” en/of
- “ Ik ontvoer je broer” en/of
- " Ik schiet de kleine dood en dan jij” en/of
- “ Ik zet 5000 euro op je moeders hoofd om haar iets aan te doen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 6
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 augustus 2019 tot en met 17 januari 2020 te Gölcük, in elk geval in Turkije [slachtoffer 4] , verdachtes echtgenote (telkens) heeft mishandeld door die [slachtoffer 4]
- meermalen (met kracht) te slaan en/of te schoppen en/of te trappen op/tegen haar lichaam en/of in/tegen haar gezicht/ hoofd en/of
- ( hardhandig)bij haren vast te pakken en/of (vervolgens) water in haar gezicht te gooien en/of
- ( meermalen) met een (vuur)wapen op haar hoofd te slaan.”

2.Voorvragen

2.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Ter terechtzitting van 13 oktober 2020 heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van verdachte ter zake van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, nu de voor die feiten vereiste toestemming van de Duitse autoriteiten voor overlevering van verdachte ontbreekt.
Het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit, omdat – zo stelt de raadsman van verdachte – die zaak nadat de aangifte was ingetrokken, enige tijd heeft stilgelegen en verdachte er reeds daarom op mocht vertrouwen dat hij hier niet voor zou worden vervolgd, mist grondslag en wordt gepasseerd.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie kan worden ontvangen in de vervolging ten aanzien van de onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten.
2.2.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 6Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het strafdossier, naast de aangifte van [slachtoffer 4] , onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de onder feit 6 ten laste gelegde mishandeling te komen. De door de officier van justitie aangehaalde ‘Informatienota uit Turkije’, van welk document onduidelijk is hoe dit tot stand is gekomen, biedt in dit kader onvoldoende steun. Derhalve moet verdachte van het onder 6 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering
feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van [slachtoffer 1] aan het wettig gezag of aan het opzicht als bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), onder meer nu – zo begrijpt de rechtbank het verweer – het gezag over [slachtoffer 1] uitsluitend wordt uitgeoefend door de moeder van [slachtoffer 1] en zij daarom degene is die het opzicht zou moeten verlenen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. Bij mondelinge beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2019, welke beslissing schriftelijk is vastgesteld op 12 juli 2019, is de minderjarige zoon van verdachte, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 en dus jonger dan twaalf jaar oud, met ingang van 5 juli 2019 tot 5 juli 2020 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 23 augustus 2019 is verdachte – zonder overleg met of voorafgaande toestemming van voornoemde instelling – met [slachtoffer 1] en de moeder van [slachtoffer 1] naar Turkije vertrokken, hetgeen verdachte heeft erkend.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is van bevoegd ‘opzicht’ in de zin van artikel 279 Sr onder meer sprake in het geval van ondertoezichtstelling van een minderjarig kind bij een gezinsvoogdij-instelling. Ook degene die het gezag over een minderjarig kind uitoefent, kan dit kind aan het bevoegd door een ander uitgeoefend opzicht onttrekken. Nu verdachte na ingang van de door de kinderrechter uitgesproken ondertoezichtstelling met [slachtoffer 1] is vertrokken naar Turkije en [slachtoffer 1] aldus heeft weggehouden van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het opzicht in de zin van artikel 279 Sr. De mogelijke omstandigheid dat het (mede) de beslissing van de moeder van [slachtoffer 1] was met het gezin naar Turkije te vertrekken, maakt dit oordeel niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen dat verdachte het feit opzettelijk en tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
feit 4
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 4] van het bewijs dient te worden uitgesloten. De raadsman heeft hiertoe, onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
Schatschaschwili tegen Duitsland(EHRM 15 december 2015, 9154/10), aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] als “sole or decisive” moet worden beschouwd. Nu [slachtoffer 4] zich als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris bij alle vragen op haar verschoningsrecht heeft beroepen, is er geen sprake geweest van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid voor de verdediging. Het desondanks gebruiken van de aangifte als bewijsmiddel levert een schending op van artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat zich naast de aangifte van [slachtoffer 4] onvoldoende steunbewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank verwerpt voornoemde verweren en overweegt daartoe als volgt. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 4] in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk de foto’s van het letsel op het been van [slachtoffer 4] en de (chat)gesprekken die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Gelet hierop kan, de verklaring van [slachtoffer 4] niet worden aangemerkt als “sole or decisive” als bedoeld in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie. De omstandigheid dat [slachtoffer 4] zich op haar verschoningsrecht heeft beroepen en de verdediging haar niet heeft kunnen ondervragen, staat er tegen deze achtergrond niet aan in de weg de aangifte voor het bewijs te gebruiken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij in de periode van 22 augustus 2019 tot en met 17 januari 2020 te Alkmaar en Beverwijk, in elk geval in Nederland, en in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2018, heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
feit 3
hij op tijdstippen in de periode van 4 juli 2019 tot en met 6 november 2019 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] , jeugdzorgwerker en gezinsvoogd bij de William Schrikker Stichting, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] , (telefonisch of middels een filmpje) dreigend de woorden toegevoegd:
- “ Ik weet de namen van je kinderen" en
- “ Ik weet waar je woont” en
- “ Ik sta vanavond bij je deur” en
- “ jouw dag komt nog wel” en
- “ Ik heb een prijs op je hoofd gezet” en
- “ Beetje leugens lopen vertellen. Verhalen van [naam] geloven. He, van [slachtoffer 3]
. Motherfuckers. Wacht maar jongen jullie dag gaat komen, wacht maar”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 4
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2019 tot en met 4 juni 2019 te Castricum [slachtoffer 4] , verdachtes levensgezel, heeft mishandeld door (bij) die [slachtoffer 4]
- meermalen tegen het linker bovenbeen te schoppen en
- zijn arm om haar nek te slaan en vervolgens die arm aan te spannen en
- met de vuist tegen de bovenarm te slaan en
- zijn arm om haar nek te slaan en die [slachtoffer 4] vervolgens op de grond te gooien.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 4: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen een locatieverbod voor het – door de reclassering nader te bepalen – verblijfadres van het slachtoffer [slachtoffer 4] .
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met het advies van de psycholoog het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De raadsman heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke straf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en heeft zich verzet tegen het opleggen van de gevorderde contact- en locatieverboden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn toenmalige vriendin schuldig gemaakt aan het onttrekken van hun minderjarige zoon [slachtoffer 1] aan het opzicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die dat opzicht ingevolge de geldende beschikking tot ondertoezichtstelling bevoegd uitoefende. [slachtoffer 1] was op dat moment nog geen jaar oud. Verdachte is op 23 augustus 2019 met zijn toenmalige vriendin en hun zoon [slachtoffer 1] naar Turkije vertrokken, zonder medeweten van de William Schrikker Stichting. Slechts dankzij het optreden van derden is [slachtoffer 1] op 17 januari 2020 naar Nederland teruggekeerd. Een dergelijke, langdurige onttrekking aan het opzicht is een ernstig strafbaar feit, temeer nu de ondertoezichtstelling ten behoeve van het welzijn en de veiligheid van [slachtoffer 1] is bepaald. Verdachte heeft er blijk van gegeven zich kennelijk niets aan te trekken van hetgeen de kinderrechter heeft overwogen.
Daarnaast heeft verdachte een jeugdzorgwerker bij de William Schrikker Stichting, tevens gezinsvoogd van zijn gezin, meerdere keren bedreigd. Nog daargelaten dat het slachtoffer de uitlatingen van verdachte als zeer bedreigend heeft ervaren, gaat het hier om een professional die vanuit haar maatschappelijke functie betrokken was bij het gezin van verdachte. Dit maakt temeer dat het gedrag van verdachte als ernstig wordt aangemerkt.
Voorafgaand aan het vertrek naar Turkije heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin door haar onder andere te schoppen en te slaan. De mishandelingen vonden plaats in de woning die verdachte en het slachtoffer destijds bewoonden met hun minderjarige zoon. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandelingen pijn en letsel opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van mishandeling en bedreiging onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage, gedateerd 24 april 2020, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog. Het psychologisch rapport houdt onder meer in dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Hiervan was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank maakt deze tot de hare. Dat betekent onder meer dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de bewezenverklaarde feiten.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 7 mei 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Tactus Reclassering Flevoland. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld-hoog ingeschat. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden, onder meer een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [naam] en [slachtoffer 3] , een locatieverbod voor de woon- en leefomgeving van [naam] en het zich houden aan afspraken met en aanwijzingen van de reclassering.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 8 oktober 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem. In dit rapport wordt ingegaan op de periode van het vertrek van verdachte naar Turkije en zijn detentieperiode. Het rapport houdt onder meer in dat alvorens verdachte met zijn vriendin in september 2019 naar Turkije vertrok, zij samen toestemming aan de reclassering hebben gevraagd om af te mogen reizen naar Turkije. GGZ
Reclassering Fivoor heeft dit voorgelegd aan de advocaat-generaal en kreeg akkoord, mits verdachte een vliegticket kon overleggen en gedurende zijn verblijf in Turkije contact zou onderhouden met de reclassering. Verdachte heeft geen ticket overgelegd, maar heeft gedurende zijn gehele verblijf in Turkije minimaal eens per week telefonisch contact gehad met de reclassering. Vanuit detentie heeft GGZ Reclassering Fivoor lange tijd vrijwel dagelijks, maar minimaal wekelijks, telefonisch contact met verdachte gehad. In de afgelopen jaren is er sprake geweest van contactgroei van verdachte naar de reclassering. De rechtbank zal deze omstandigheden in het voordeel van verdachte meewegen bij de strafoplegging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, gelet op de aard en de ernst van de feiten. De rechtbank zal echter bepalen dat een aanzienlijk gedeelte van de op te leggen straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte er gedurende een langere periode van wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [naam] en [slachtoffer 3] , een locatieverbod voor de woon omgeving van [naam] en [slachtoffer 4] en het zich houden aan afspraken met en aanwijzingen van de reclassering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Door [slachtoffer 4] te mishandelen heeft verdachte een strafbaar feit gepleegd dat gevaar veroorzaakt voor de veiligheid en lichamelijke integriteit van een of meer personen. Het voornoemd psychologisch rapport houdt onder meer in dat de kans dat verdachte in de komende periode tot gewelddadig handelen zal komen wordt ingeschat als hoog. Mocht verdachte nu in vrijheid worden gesteld, dan heeft hij blijkens het rapport immers geen netwerk en nauwelijks hulpverlening om op terug te vallen. De stress om zich staande te houden op de verschillende levensgebieden zal onmiddellijk oplopen. Gezien de kennelijk hechte band tussen verdachte en [slachtoffer 4] en hun zoontje is de kans groot dat zij elkaar weer zullen opzoeken, waarmee de problemen die er voorafgaand aan het tenlastegelegde waren, zich mogelijk zullen herhalen. Aangezien verdachte deze problemen niet goed kan vermijden, acht de psycholoog de kans reëel dat dit tot (gewelddadige) escalatie leidt.
Gelet op het voorgaande moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft gemachtigde mr. Luns een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, met oplegging van de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 2.500,- voor toewijzing vatbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht – gelet op de door hem bepleite vrijspraak – de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering nog verder te matigen dan de officier van justitie heeft voorgesteld, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 279, 285, 300 en 304 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hiervoor onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
287 (tweehonderdzevenentachtig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich zal melden bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres: [adres] , zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener (gespecialiseerd in mensen met LVB en gericht op praktische ondersteuning), te bepalen door de reclassering.
De behandeling start op een nader te bepalen startmoment en duurt de gehele proeftijd
of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
- zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke
opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op een nader te bepalen startmoment en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de instelling en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor veroordeelde heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect ook niet via sociale media - contact heeft of zoekt
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
- op geen enkele wijze - direct of indirect ook niet via sociale media - contact heeft of zoekt
met [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- indien en zodra veroordeelde op de hoogte raakt van het verblijfadres van [slachtoffer 4] zich - behoudens toestemming van de reclassering - niet zal bevinden binnen een straal van 1 kilometer van dit verblijfadres van [slachtoffer 4] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich niet zal bevinden binnen een straal van 1 kilometer van het adres van [naam] aan de [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich zal houden aan de afspraken met en aanwijzingen van de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis reeds in het kader van de overleveringsprocedure in Duitsland en in verzekering en voorlopige hechtenis in Nederland heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 4]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro).Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
10 (tien) dagen.De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. C.A.J. van Yperen en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2020.
mr. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.