ECLI:NL:RBNHO:2020:8575

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1869
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake aanslag vennootschapsbelasting 2018

In deze zaak heeft eiseres, [X] B.V., op 21 januari 2020 een tweede bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2018. Dit bezwaarschrift werd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, aangemerkt als beroepschrift en op 26 maart 2020 ter verdere behandeling aan de rechtbank doorgezonden. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan de vereisten voor een behoorlijk proces had voldaan. Eiseres had het griffierecht van € 354 niet tijdig betaald, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier om dit te doen. De griffier had eiseres op 7 april 2020 en 6 mei 2020 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar eiseres heeft hierop niet gereageerd.

Daarnaast had eiseres verzuimd om binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft in te dienen, evenals een machtiging, uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten. De rechtbank had eiseres op 8 juni 2020 gewezen op deze verzuimen, maar ook hierop heeft eiseres niet gereageerd.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier, en is op 30 oktober 2020 gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2020 in de zaak tussen

[X] B.V. eiseres
(gestelde gemachtigde: A. Kaddour),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft 21 januari 2020, ontvangen op 23 januari 2020, een tweede bezwaarschrift gericht tegen de aanslag Vennootschapsbelasting 2018 ingediend bij verweerder.
Verweerder heeft dit aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 26 maart 2020 op grond
Van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling aan deze
rechtbank doorgezonden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting. Dit beroep zien mede op de opgelegde boete. De rechtbank is van oordeel dat de vereisten van een behoorlijk proces niet nopen tot een behandeling ter zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 354. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 7 april 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 6 mei 2020 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 8 mei 2020 2020 is bezorgd. Eiseres heeft niet gereageerd.
4. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Verder merkt de rechtbank op dat eiseres, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, in verzuim is geweest om binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft in te dienen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:6 van de Awb, heeft eiseres ook verzuimd een machtiging, uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten over te leggen. Bij aangetekend verzonden brief van 8 juni 2020 is eiseres gewezen op deze verzuimen en is zij verzocht om deze uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiseres niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 9 juni 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend.
6. Eiseres heeft niet gereageerd. Eiseres heeft geen reden gegeven voor deze verzuimen. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor deze verzuimen.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.