Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een twee-onder-een-kapwoning, gebouwd in 1925. De inhoud van de woning is 907 m³ en de oppervlakte van het perceel is 2.560 m². De woning is voorzien van drie dakkapellen.
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum).
3. Eiser bepleit ter zitting een waarde van maximaal € 1.701.000 en stelt daartoe het volgende. Evenals verweerder acht eiser de vergelijkingsobjecten [E] en [# 4] het beste vergelijkbaar met de woning.
Met betrekking tot het pand [E] voert eiser aan dat de kwaliteit en onderhoudstoestand gemiddeld zijn, zoals verweerder deze in een eerdere procedure ook heeft gekwalificeerd, en daarom met een ‘3’ moeten aangeduid in plaats van met een ‘2’.
ten aanzien van het vergelijkingsobject [# 4] stelt eiser dat het een inhoud heeft van 1.140 m3 in plaats van 555 m3 waar verweerder vanuit gaat. Dat betekent dat de kuubprijs ongeveer halveert, hetgeen leidt tot een waarde van de woning van
€ 1.701.000.
4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en verwijst onder meer naar het overgelegde waarderapport met bijgevoegde matrix. Daarin zijn naast de gegevens van de woning, de verkoopgegevens vermeld van [# 4] , [E] en [# 2] , alle gelegen te [Z] . Met betrekking tot het pand [# 4] stelt verweerder dat het een voormalig weeshuis betreft dat is verdeeld over vier appartementen. De aanduiding ‘half vrijstaand’ in de verkoopfolder is dan ook onjuist. Verweerder doet het bewijsaanbod om van deze vier appartementen, de nummers [# 1] tot en met [# 4] , bouwtekeningen en bijbehorende berekeningen te overleggen.
5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer.
Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
7. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. De rechtbank overweegt dat de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten kort vóór of na de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De rechtbank acht de verkooprijzen van de panden [# 4] en [E] het meest geschikt ter onderbouwing van de waarde van de woning.
Verweerder is ten aanzien van [# 4] uitgegaan van een inhoud van 555 m3. Eiser heeft gesteld dat de inhoud van dit pand 1.140 m3 bedraagt en heeft deze stelling onderbouwd met de verkoopfolder van de woning, die plattegronden van de begane grond en de drie verdiepingen bevat. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van deze woning blijkens deze plattegronden circa 1.140m3 bedraagt. Verweerder heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, zijn bewijsaanbod om bouwtekeningen en inhoudsberekeningen van de nummers [# 2] tot en met [# 4] te overleggen, niet kunnen nakomen. Verweerder heeft derhalve geenszins aannemelijk gemaakt dat dit vergelijkingsobject een inhoud van 555 m3 heeft. De prijs per kubieke meter van dit pand, die verweerder heeft afgeleid uit het verkoopcijfer in combinatie met een inhoud van 555m3, is dan ook volstrekt onbruikbaar. De rechtbank volgt daarom eiser in zijn betoog dat, gelet op een inhoud van 1.140 m3, de door verweerder genoemde kuubprijs van het referentieobject [# 4] nagenoeg moet worden gehalveerd, hetgeen leidt tot een WOZ-waarde van eisers woning van € 1.701.000.
10. Hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd, kan niet tot een verdere verlaging van de waarde leiden. Ten aanzien van de grief van eiser dat kwaliteit en onderhoud van het referentieobject [E] in een eerdere procedure op een 3 zijn gesteld en in de onderhavige procedure op een 2, overweegt de rechtbank dat verweerder dit verschil ter zitting afdoende heeft toegelicht.
11. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).