ECLI:NL:RBNHO:2020:8563

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
8593639
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft eiser, een dakdekkersbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens een onbetaalde factuur van € 7.773,33 voor werkzaamheden die op 4 november 2019 zijn begonnen. Eiser heeft de werkzaamheden verricht in opdracht van gedaagde, maar gedaagde heeft de factuur ondanks herhaalde aanmaningen niet betaald. Eiser vordert een totaalbedrag van € 7.792,02, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Gedaagde heeft de vordering gedeeltelijk betwist en stelt dat hij bereid is een lager bedrag te betalen, omdat hij van mening is dat eiser niet het volledige werk heeft afgemaakt. Gedaagde heeft ook aangevoerd dat hij schade heeft geleden door toedoen van eiser, maar deze claims zijn niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de factuur moet betalen, omdat hij niet heeft aangetoond dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken door de kantonrechter op 21 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8593639 \ CV EXPL 20-2823 (WT/IL)
Uitspraakdatum: 21 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [naam 1]
wonende en gevestigd te [plaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. V.K.S. Deetman, advocaat te Dordrecht
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [naam 2]
wonende en zaakdoende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding met producties van 11 juni 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 23 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog een akte overlegging producties toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een dakdekkersbedrijf en heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht op het adres [adres]. De werkzaamheden zijn op 4 november 2019 aangevangen.
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde] bij factuur d.d. 20 november 2019 € 7.773,33 in rekening gebracht.
2.3.
[gedaagde] heeft de factuur, ondanks herhaalde aanmaning, niet betaald.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 7.792,02. Dit bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom van € 7.773,33 en een bedrag aan wettelijke rente tot aan de dag der dagvaarding van € 18,69. Ook vordert [eiser] wettelijke rente over € 7.773,33 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van voldoening en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht. Partijen zijn overeengekomen dat de aanneemsom van € 10.400,00 in drie gelijke delen zou worden verdeeld. [eiser] zou een bedrag van € 6.933,00 zijnde twee derde van de aanneemsom ontvangen voor zijn werkzaamheden. Ondanks een betalingstoezegging en herhaalde aanmaning weigert [gedaagde] de aan hem gezonden factuur te betalen. [gedaagde] is hierdoor op 21 april 2020 in verzuim geraakt.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] is bereid een bedrag te betalen maar dan moet het wel een eerlijk bedrag zijn. [eiser] heeft zeven dagen aan het project gewerkt en [gedaagde] drie maanden. Dan kan hij geen aanspraak maken op twee derde van de opbrengst. [eiser] heeft ervoor gezorgd dat [gedaagde] van het werk in Petten weggestuurd is. Hij is bij een zwaar beveiligde locatie achter de veiligheid gaan werken. [gedaagde] werd hier mede verantwoordelijk voor gehouden omdat [eiser] door hem was ingehuurd. [gedaagde] is bereid om een bedrag van € 3.300,00 te betalen als voorstel om de zaak op te lossen maar niet de € 7.000,00. [gedaagde] heeft dik verlies geleden op het project. Het project heeft € 10.000,00 opgebracht. [gedaagde] is € 3.500,00 misgelopen doordat de wachturen niet zijn uitbetaald door de opdrachtgever en omdat het werk niet is afgemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij hebben afgesproken dat [eiser] twee derde van de aanneemsom van €10.400,00 (€ 6.933,00) zou ontvangen, omdat hij een derde persoon moest inhuren, en [gedaagde] een derde. Partijen zijn het er ook over eens dat [gedaagde] de wachturen aan [eiser] zou vergoeden. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat het gaat om 26 wachturen à € 35,00 per uur. Verder staat vast dat [eiser] de gedeclareerde werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] moet de factuur van [eiser] van € 7.773,00 - op zich - dus betalen.
5.2.
[gedaagde] heeft in de eerste plaats het verweer gevoerd dat [eiser] het overeengekomen werk niet heeft afgemaakt. Volgens [gedaagde] is [eiser] na zeven dagen gestopt met zijn werkzaamheden en heeft hij het branden en de afwerking van het dak (d.w.z. tegels branden, stroken snijden, randafwerking, tegels leggen) niet verzorgd, terwijl dat wel onder de overeengekomen werkzaamheden valt. Verder was er een stuk van zes of zeven meter overgeslagen. Daardoor heeft [gedaagde] deze werkzaamheden moeten verrichten (gedurende drie maanden) en is het niet redelijk dat [eiser] twee derde van de aanneemsom vergoed krijgt. [eiser] heeft dit betwist. Volgens [eiser] was het werk na zeven dagen klaar. Hij heeft [gedaagde] op de laatste dag een hand gegeven, er was niets aan de hand. Afgesproken was dat hij rollen zou leggen, lijmen en isolatie zou aanbrengen. Hij zou het branden en de afwerking niet verzorgen, aldus [eiser] .
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft zijn verweer dat [eiser] het werk niet heeft afgemaakt niet onderbouwd. Dat had gezien de betwisting door [eiser] wel op zijn weg gelegen. Uit het dossier blijkt ook niet dat [gedaagde] dit standpunt eerder heeft ingenomen of dat hij [eiser] heeft aangesproken op zijn verplichting om de overeengekomen werkzaamheden na te komen. Integendeel, uit de e-mail van [gedaagde] van 9 december 2019 blijkt juist dat hij de factuur van [eiser] wel zou betalen. De kantonrechter verwerpt het verweer van [gedaagde] daarom, als onvoldoende onderbouwd.
5.4.
[gedaagde] heeft in de tweede plaats het verweer gevoerd dat hij mede door toedoen van [eiser] van het project is weggestuurd door zijn opdrachtgever. Volgens [gedaagde] heeft hij daardoor schade ad € 2.000,00 geleden. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit verweer onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Zonder nadere gegevens kan de kantonrechter niet beoordelen of, en zo ja in hoeverre, [eiser] iets te verwijten valt, en of [gedaagde] als gevolg daarvan schade heeft geleden, en zo ja tot welk bedrag. De kantonrechter kan dus ook niet vaststellen of daardoor de betalingsverplichting van [gedaagde] (gedeeltelijk) is komen te vervallen. De kantonrechter verwerpt daarom ook dit verweer van [gedaagde] , als onvoldoende onderbouwd.
5.5.
[gedaagde] heeft in de derde plaats het verweer gevoerd dat zijn opdrachtgever de wachturen, waaronder die van [eiser] , niet heeft vergoed. [gedaagde] kan die omstandigheid echter niet aan [eiser] tegenwerpen.
5.6.
De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] de factuur van [eiser] moet betalen. De vordering zal daarom worden toegewezen.
5.7.
De wettelijke rente is als niet weersproken toewijsbaar.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Morabet van € 7.792,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.773,33 vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Morabet tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 85,09
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 600,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter