Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
ZWITSERLEVEN,
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 december 2018 met producties,
- het herstelexploot van 13 december 2018,
- de incidentele conclusie houdende een exceptie van (relatieve) bevoegdheid,
- de incidentele conclusie van antwoord met een productie,
- het vonnis in het incident van 20 maart 2019,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het vonnis van 15 mei 2019,
- de akte wijziging eis van 13 februari 2020 met een productie van [eiser] ,
- de brief van 24 februari 2020 met producties van [eiser] ,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 februari 2020 en de daarin genoemde comparitie-aantekeningen van mr. Souman en mr. Van Heest,
- de akte uitlating van 3 juni 2020 met producties van [eiser] ,
- de antwoordakte van 8 juli 2020 met producties van Zwitserleven.
2.De feiten
€ 7.735,90 en € 44.164,30 zijn ingebracht in de nieuwe beschikbare premieregeling. [eiser] heeft vervolgens van 1 januari 1999 tot 1 januari 2005 aan die nieuwe beschikbare premieregeling deelgenomen. De waarde van de pensioenverzekering bedroeg op 1 januari 2005 € 113.440,78.
3.Het geschil
- stukken waaruit blijkt van opbouw over de periode 1996 tot 1999;
- de polis waaruit blijkt dat (in of rond 1997) het eerder bij Centraal Beheer opgebouwde pensioen is ingebracht (waardeoverdracht) alsmede de precieze (hoogte van de) inbreng;
- stukken waaruit blijkt van de waardevermeerdering (gerealiseerd rendement) over het aldus beschikbare bedrag van NLG 88.607,00 over de periode van 1 juni 1996 tot november 1997;
- stukken waaruit blijkt van toestemming voor omzetting van de aanvankelijke regeling op basis van verzekerd (gegarandeerd) kapitaal in een beleggingspolis;
- stukken waaruit blijkt of en hoe [eiser] is geïnformeerd over de kosten en risico’s die samenhangen met deze omzetteing en met de opbouw na omzetting;
- een overzicht van de berekening van de waarde-inbreng van NLG 11.692,00, onderbouwd met stukken uit de betreffende periode en een heldere specificatie;
4.De beoordeling
diestukken en informatie worden gevorderd die thans nog relevant zijn’. Vervolgens heeft [eiser] dit echter nagelaten. Onderdeel A. van het petitum (dat ziet op de gevorderde bescheiden) van de laatste akte stemt namelijk geheel overeen met het petitum zoals geformuleerd in de dagvaarding. Daar komt nog bij dat [eiser] niet onderbouwd heeft gesteld dat Zwitserleven een toelichting dient te geven op elkaar tegensprekende bedragen. Onduidelijk is dan ook gebleven waar [eiser] hiermee op doelt. Het voorgaande betekent dat de vordering zoals die er thans ligt niet voor toewijzing vatbaar is.