ECLI:NL:RBNHO:2020:8382

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 763
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van een Ziektewetuitkering (ZW) van eiser. Eiser, die eerder ziek was gemeld vanwege spierklachten en vermoeidheid, ontving een ZW-uitkering na een periode van werkhervatting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben geconcludeerd dat eiser in staat is om zijn werkzaamheden te verrichten, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en voldoende gemotiveerd beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten geobjectiveerd zijn en dat hij niet in staat is om de functies die hij eerder vervulde, te verrichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve medische afwijkingen zijn die de klachten van eiser kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft de conclusie van verweerder, dat eiser zijn eigen werk kan verrichten, gevolgd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in een enkelvoudige kamer en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W. van Nieuwburg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 10 oktober 2018 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben nadere reacties ingediend.
Geen van partijen heeft gebruik gemaakt van het recht op een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek heden gesloten.

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als [functie] voor 40 uur per week. Op 31 augustus 2014 heeft hij zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW) wegens spierklachten en vermoeidheid. Vervolgens heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op 5 januari 2015 is eiser weer hersteld gemeld. Hij is toen gaan werken als [functie 2] in Egypte. Bij besluit van 19 januari 2016 heeft verweerder aan eiser met ingang van 31 augustus 2015 weer een WW-uitkering toegekend. Bij besluit van 9 juni 2016 heeft verweerder de WW-uitkering beëindigd, omdat eiser is gaan werken (als [functie 2] ). Verweerder heeft aan eiser met ingang van 5 september 2016 opnieuw een WW-uitkering toegekend. Wegens werkhervatting heeft verweerder de WW-uitkering per 1 oktober 2016 beëindigd. Met ingang van 1 januari 2017 heeft verweerder de WW-uitkering weer voortgezet. Per 20 februari 2017 is eiser weer gaan werken als [functie 2] . Op 22 april 2017 heeft eiser zich ziek gemeld, waarna hij met ingang van 24 april 2017 een ZW-uitkering heeft ontvangen. Op 20 mei 2017 is eiser weer hersteld gemeld. Met ingang van 12 juni 2017 is eiser vanuit de WW gedeeltelijk gaan werken als [functie] . Op 13 juli 2017 heeft eiser zich ziek gemeld voor dit werk met pijnklachten in de nek, schouders en onder in de rug. Ook had eiser slaapproblemen. Met ingang van 12 oktober 2017 heeft eiser een ZW-uitkering ontvangen. Na een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder de ZW-uitkering voortgezet, omdat eiser tijdelijk geen benutbare mogelijkheden had en sprake was van een in gang zijnde behandeling (in verband met een positieve schistosomiasis).
1.2
In verband met de Toetsing Verbetering Belastbaarheid 2e ziektejaar (TVB2) is eiser op 10 oktober 2018 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts is uitgegaan van de maatmanfunctie van [functie 2] en acht eiser in staat deze functie te verrichten. Volgens hem volgt uit de medische informatie van de reumatoloog en de internist dat het bestaan van een schistosomiasis zeer onwaarschijnlijk is. Er is daarvoor tot op heden geen objectiveerbaar bewijs geleverd. Al zou er een objectiveerbare aandoening bestaan, dan nog dient er een duidelijke relatie te zijn met functionele beperkingen en arbeidsongeschiktheid. Ook dat is volgens de verzekeringsarts niet aantoonbaar met de huidige onderzoeksgegevens. Eiser heeft steeds wisselende klachten en daarom is geen sprake van een consistent patroon van beperkingen. Bovendien bestaan de klachten van eiser al langdurig en heeft hij daarmee voorheen vaak wel zijn werk kunnen verrichten. Uitgaande van de diagnose chronisch pijnsyndroom kan volgens de verzekeringsarts worden gesteld dat het hebben van pijnklachten bij deze stoornis niet per definitie moet leiden tot het staken van de activiteiten, terwijl het continueren van activiteiten niet tot schade van de gezondheid is en bovendien wordt voorkomen dat conditieverlies en het ervaren van progressieve belemmeringen optreedt. Eiser is daarom ruimer belastbaar dan hij op grond van zijn klachten ervaart. De subjectieve waardering van eiser van zijn ongeschiktheid door de klachten wijkt af van de op basis van objectieve medische gegevens door de verzekeringsarts reëel geachte arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts heeft eiser belastbaar geacht zonder beperkingen voortvloeiende uit ziekte of gebrek. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het primaire medische oordeel. Zij is uitgegaan van de diagnose fibromyalgie/somatische symptoomstoornis en heeft net als de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat de mate van de geclaimde klachten niet kunnen worden overgenomen, omdat er geen logische samenhang is tussen stoornissen, beperkingen en handicap. Bij eiser zijn geen afwijkingen gevonden waarmee de klachten kunnen worden verklaard. Niet bij eigen lichamelijk onderzoek maar ook niet bij allerlei specialistische onderzoeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in afwijking van de primaire verzekeringsarts uitgegaan van de maatgevende arbeid van [functie] . Zij acht eiser in staat dit werk te kunnen verrichten. Uit de functieomschrijving die de arbeidsdeskundige op 20 april 2018 voor de functie [functie] heeft opgesteld, volgt dat het werk als [functie] veelal fysiek licht werk is. Bij een uitruk kunnen er wel hogere eisen aan de fysieke belastbaarheid worden gesteld, maar omdat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn vastgesteld, zijn er geen argumenten om aan te geven dat dit niet haalbaar zou zijn, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.4
Op 28 januari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd. Zij is van mening dat voor de maatgevende functie uitgegaan moet worden van het aantal uur waarvoor eiser WW heeft gekregen. Dat was 37 uur. Eiser heeft voor 24 uur gewerkt als [functie] en hield daarom voor 13 uur recht op WW vanuit zijn werk als [functie 2] . Als maatstaf moet daarom uitgegaan worden van de functie van [functie] voor 24 uur en de functie van [functie 2] voor 13 uur. Ook het werk als [functie 2] is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep haalbaar voor eiser. Uit de functieomschrijving van de arbeidsdeskundige van 23 januari 2019 volgt dat het werk als [functie 2] voor een deel fysiek zwaar is, maar ook weer niet extreem zwaar in mate en frequentie bij fysiek belastende aspecten. Uitgaande van 13 uur per week zouden de zwaardere aspecten slechts voor een deel van de 13 uur aan de orde zijn. Gezien het feit dat de klachten niet geobjectiveerd kunnen worden, moet dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep haalbaar worden geacht. Ook zijn er geen medische argumenten waarmee onderbouwd zou kunnen worden dat eiser ongeschikt is voor werk in ploegendienst. Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen enkele beperking in zijn functioneren heeft aangenomen. Zijn klachten zijn geobjectiveerd. De reumatoloog heeft immers vastgesteld dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom. Eiser heeft pijn in zijn nek, rug, handen, armen en rechterbeen en is hierdoor beperkt. Ook slaapt hij slecht door de pijn. Eiser is hierdoor energetisch niet in staat om volledig te werken. De fysiotherapeut en de revalidatiearts hebben eiser dringend geadviseerd naar zijn lichaam te luisteren om erger te voorkomen. Verder heeft de internist/ infectioloog aangegeven dat sprake is van een lage verdenking op een schistosomiasisinfectie, nadat eiser hierop positief is getest. Gelet op zijn klachten is eiser niet in staat de functies [functie 2] en [functie] te verrichten. In deze functies is sprake van een bovennormale belasting. In de functie van [functie 2] heeft eiser 90 uur per week gewerkt in fysiek zware arbeid. De functie van [functie] vergt een goede conditie en zwemvaardigheid en vooral bij een uitruk kan het werk fysiek belastend zijn. Het naast elkaar verrichten van beide functies brengt volgens eiser een hele zware belasting met zich mee. Bovendien kunnen deze functies niet in deeltijd naast elkaar worden verricht. Verder voert eiser aan dat in het bestreden besluit wordt gesteld dat de WW-uitkering is gebaseerd op een gemiddelde werkweek van 37 uur terwijl in de beslissing van 23 december 2019 (de rechtbank leest 19 januari 2016) wordt vermeld dat de WW-uitkering is gebaseerd op een gemiddelde werkweek van 47 uur.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de aanvullende gronden van 28 oktober 2019. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verzocht te motiveren waarom voor de ZW-beoordeling is uitgegaan van een WW-uitkering van 37 uur per week, waarom het werk in de functie van [functie 2] geen extreem zwaar werk betreft, hoe dit zich verhoudt tot de functieomschrijving van [functie 2] en waarom de combinatie van beide functies niet te zwaar is voor eiser.
4. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 6 februari 2020 als volgt gereageerd. De belastbaarheid van eiser is veel ruimer dan hij zelf ervaart. Er kunnen daarom alleen beperkingen worden aangenomen voor hoog frequente of langdurige bovennormale fysieke belastingen. Het werk als [functie] is veelal fysiek zeer licht (toezicht houden, voorlichting geven, helpen bij vermissing). Fysiek zwaardere aspecten zijn alleen aan de orde bij een uitruk waarbij drenkelingen moeten worden gered. Dit is een incidentele piekbelasting en gezien de beschrijving van de werkzaamheden kan worden aangenomen dat dit maar een betrekkelijk klein deel van de tijd betreft en vermoedelijk zal dit zelfs op veel dagen in het geheel niet aan de orde zijn. Tegen de kortdurende zwaardere fysieke belastingen is geen enkel bezwaar omdat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn en er ook geen risico is dat eiser hierdoor gezondheidsschade zal oplopen.
Voor wat betreft de functie van [functie 2] moet gekeken worden of sprake is van hoog frequente en langdurige bovennormale fysieke belastingen. De arbeidsdeskundige heeft in de functieomschrijving aangegeven dat in de functie 200 keer per uur (drie keer per minuut) sprake is van reiken en buigen. Dit is niet hoog frequent en zwaar fysiek belastend. Ook moet in deze functie tussen de 15-20 kilo worden geduwd en/of getrokken. Ook dit is niet zwaar belastend, omdat hierbij het lichaamsgewicht kan worden ingezet en dit bovendien slechts in één van de hoofdtaken (dus slechts in een deel van de 13 uur) voorkomt. Tillen/dragen komt in de functie voor van 1 kilo tot 20 kilo. Dit is alleen zwaarder als het gewicht de 20 kilo nadert. Ook dit is niet te belastend, omdat dit niet langdurig zal voorkomen. Tillen/dragen komt alleen voor tijdens één hoofdtaak, dus slechts een deel van de 13 uur en bovendien moet gezien de beschrijving van de arbeidsdeskundige worden aangenomen dat er ook geregeld sprake is van tillen ruim onder de 20 kilo. De overige beschreven belastingen zijn niet hoog frequent of fysiek zwaar belastend, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. Bij brief van 5 maart 2020 heeft verweerder uiteengezet waarom het gemiddeld aantal arbeidsuren van eiser is vastgesteld op 37 uur per week. Verweerder heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. Eiser heeft per 31 augustus 2015 een WW-uitkering ontvangen, gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 47. Dit WW-recht is op 1 april 2016 beëindigd, omdat eiser weer is gaan werken. Eiser heeft vervolgens zodanig lang gewerkt dat een nieuw WW-recht is opgebouwd. Op 5 september 2016 heeft eiser opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft vervolgens per 5 september 2016 een WW-uitkering toegekend, conform het gemiddeld aantal arbeidsuren van 37 welke eiser zelf op de aanvraag heeft vermeld. Deze WW-toekenning betreft een nieuwe toekenning en geen heropening van het vorige recht. Wegens werkhervatting is het WW-recht per 1 oktober 2016 weer beëindigd. Met ingang van 1 januari 2017 is de WW-uitkering weer voortgezet, waarna eiser zich op 13 juli 2017 heeft ziek gemeld. Het voorgaande betekent volgens verweerder dat het gemiddeld aantal arbeidsuren vanaf 5 september 2016 is gebaseerd op 37 uur in de week.
5. Bij brief van 8 mei 2020 heeft eiser gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2020. Eiser is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op geen enkele wijze heeft gemotiveerd waarom de combinatie van beide functies niet te zwaar zou zijn voor eiser. Uit de functieomschrijving van de arbeidsdeskundige blijkt dat de functie van [functie] een bovennormale belasting kent op alle onderdelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat hier ten onrechte aan voorbij. Er is geen sprake van veelal zeer licht fysiek werk. Dit blijkt ook uit het feit dat een goede conditie en zwemvaardigheid is vereist voor de functie. Daar komt bij dat het verlenen van eerste hulp aan strandgasten, het assisteren van professionele hulpverleningen op het strand en op zee allemaal hoort bij het takenpakket van de [functie] en fysiek belastend kan zijn. Dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkel sprake is van een fysiek zwaardere belasting bij een uitruk is onjuist. Dat geldt volgens eiser ook voor de stelling dat deze belasting slechts kortdurend is. Een uitruk waarbij een drenkeling moet worden gered kan lange tijd in beslag nemen en daarmee een lange zware fysieke belasting geven. Ook het verlenen van eerste hulp en het assisteren van professionele hulpverlening is een lange en fysiek zware belasting.
De functie van [functie 2] kent volgens eiser ook een bovennormale belasting. Het duwen en trekken van 15-20 kilo dertig minuten achtereen bij het lopend bedienen van de trilmachine over het zand bij een temperatuur rond de 30/35 graden kent een bovennormale fysieke belasting. Het gebruik van lichaamsgewicht biedt hierin volgens eiser geen/onvoldoende soelaas. De aanname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geregeld sprake is van tillen ruim onder de 20 kilo volgt niet uit de functieomschrijving van de arbeidsdeskundige. Daaruit volgt dat het duwen of trekken tussen de 15-20 kilo en tillen of dragen tussen de 1-20 kilo bij twee van de drie hoofdtaken voorkomt en niet zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt bij één van de hoofdtaken. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het werk wordt verricht bij een temperatuur rond de 30/35 graden en dat het werk in het zand/drijfzand wordt verricht. Er wordt zes uur per dag gelopen, twee uur per dag gestaan en gewerkt met zwaar materieel in de hitte in een zandbak. Er is dan ook geen sprake van slechts enkele fysieke belastende aspecten die maar gedurende een klein deel van de tijd voorkomen. De functie van [functie 2] betreft zwaar werk waartoe eiser niet in staat is. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen, nu verweerder geen enkele beperking heeft aangenomen.
6. In reactie op de brief van eiser van 8 mei 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 16 juli 2020 nader gerapporteerd. Zij heeft geen aanleiding gezien een ander standpunt in te nemen. De combinatie van beide functies is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te belastend voor eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden. Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk.
7.2
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, eiser gezien op het spreekuur en hem medisch onderzocht. Verder heeft hij informatie van de internist/infectioloog, de huisarts en de neuroloog bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en de functieomschrijving van [functie] bij haar beoordeling betrokken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 januari 2019 aanvullende gereageerd en de functieomschrijving van [functie 2] bij haar beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gereageerd.
7.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 10 oktober 2018, is in de medische rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat eiser klachten heeft en heeft deze meegenomen in zijn beoordeling. Op basis van zijn eigen onderzoek, het dagverhaal van eiser en de aanwezige medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien beperkingen aan te nemen. De rechtbank kan dit volgen. Uit het onderzoek van de verzekeringsartsen en uit de informatie van de behandelend sector is niet gebleken van geobjectiveerde afwijkingen op grond waarvan beperkingen moeten worden aangenomen. Uit de informatie van de internist/infectioloog is gebleken dat de klachten niet kunnen worden verklaard vanuit een chronische schistosomiasis. Dat eiser het zelf niet eens is met de omstandigheid dat er geen beperkingen zijn aangenomen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de verzekeringsarts die gespecialiseerd is in het vertalen van medisch objectiveerbare klachten naar beperkingen in een FML. Zonder daarbij af te willen doen aan de beleving en ervaring van eiser zelf van zijn klachten en zijn belastbaarheid, kan zijn eigen beleving van de klachten bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis hebben.
7.4
Dit betekent dat de medische grondslag van het bestreden besluit in stand kan blijven. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
8. Ten aanzien van de conclusie van verweerder dat eiser zijn eigen werk kan verrichten, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is uitgegaan van een gecombineerde maatmanfunctie, te weten [functie] en [functie 2] . Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit niet in geschil is. Verder kan de rechtbank verweerder volgen dat uitgegaan moet worden van een gemiddeld aantal arbeidsuren van 37 uur per week.
8.1
Met betrekking tot de functie van [functie] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd dat eiser in staat is deze functie te verrichten. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven volgt uit de functieomschrijving dat het werk als [functie] veelal fysiek zeer licht is (toezicht houden, voorlichting geven en helpen bij vermissing). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beaamd dat voor deze functie een goede conditie is vereist, maar gezien het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen moet volgens haar worden aangenomen dat eiser in staat is voor een goede conditie te zorgen. Verder kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien de omschrijving van de werkzaamheden worden aangenomen dat een uitruk met fysieke belastingen maar een betrekkelijk klein deel van de werktijd betreft (en vermoedelijk zelfs op veel dagen in het geheel niet aan de orde zal zijn). Ook kan volgens haar gesteld worden dat bij een uitruk slechts een deel van het werk fysiek zwaar belastend is, met name als gezwommen of getild moet worden. Tegen kortdurende en ook wat langere zwaardere fysieke belastingen is geen enkel bezwaar omdat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn en er ook geen risico is dat eiser hierdoor gezondheidsschade zal oplopen. Dat hulp bieden aan strandgasten volgens eiser langdurig fysiek zwaar kan zijn, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nergens uit gebleken. Eiser heeft hiervoor geen verdere argumentatie gegeven. Ook blijkt nergens uit dat de fysieke belasting bij een uitruk zeer zwaar en zeer langdurig is en ook niet dat dit veelvuldig voorkomt. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het voorgaande volgen.
8.2
Met betrekking tot de functie van [functie 2] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens genoegzaam gemotiveerd dat eiser deze functie kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat uit de functieomschrijving volgt dat de belasting in deze functie ten aanzien van de rubrieken statische houdingen en dynamische handelingen (reiken, buigen, tillen/dragen en duwen/trekken) niet hoog frequent en niet zwaar fysiek belastend is voor eiser. Verder heeft zij erop gewezen dat de arbeidsdeskundige in de functieomschrijving niet heeft aangegeven welk percentage van de tijd eiser aan de diverse activiteiten heeft moeten besteden. Naast staan en lopen (waarbij de arbeidsdeskundige niet schrijft over zes uur lopen in drijfzand) is er ook sprake van zitten. De arbeidsdeskundige heeft in de functieomschrijving opgenomen dat tussen de 1-20 kilo getild moet worden. Hieruit kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet anders geconcludeerd worden dat het tillen ook geregeld lichter is dan 20 kilo. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder opgemerkt dat eiser tijdens de hoorzitting op 14 maart 2018 zelf heeft aangegeven dat hij overwegend tot 10 uur per dag in een shovel of bulldozer zat. Zwaardere belastingen komen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zeker voor, maar gezien de functiebeschrijving van de arbeidsdeskundige en de informatie die eiser zelf over zijn werk heeft gegeven, kan niet worden gesteld dat de belasting in deze functie hoog frequent en langdurig was. Bovendien moet uitgegaan worden van een belasting van slechts 13 uur per week. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen geobjectiveerde medische afwijkingen om te beargumenteren dat blootstelling aan 30-35 graden te belastend zou zijn voor eiser.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het hierboven vermelde volgen en merkt overigens op dat eiser op het formulier medische beoordeling ZW van 5 mei 2017 heeft aangegeven dat zijn werkzaamheden als [functie 2] bestaan uit het besturen van een kraan/shovel. Dat duwen of trekken bij twee hoofdtaken voorkomt in plaats van één, maakt naar het oordeel van de rechtbank voor de beoordeling geen verschil.
8.3
De combinatie van beide functies is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te belastend voor eiser, omdat de belasting in totaal niet meer dan 37 uur is en er geen medische bezwaren zijn voor fulltime werk. Ook niet als dit werk deels zwaar fysieke belastingen kent. In het licht van wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen over eisers belastbaarheid voor arbeid, kan de rechtbank ook dit volgen.
9. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 oktober 2020 door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.