In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek om uitleg van een testament. Verzoekers, die gezamenlijk eigenaar waren van een woning, hebben verzocht om vast te stellen dat verzoeker sub 1, [voornaam], als enig en algeheel erfgenaam van erflaatster moet worden beschouwd. Dit verzoek is ingediend op 21 augustus 2020 en is niet op zitting behandeld vanwege de aard van het verzoek.
De feiten van de zaak tonen aan dat verzoeker sub 1 en erflaatster sinds 1997 een gezamenlijke huishouding voerden en dat zij beiden een testament hadden opgesteld waarin zij elkaar als erfgenaam benoemden. Erflaatster werd in 2017 opgenomen in een verpleeghuis, wat leidde tot vragen over de geldigheid van de erfstelling, gezien de voorwaarden in het testament dat de gemeenschappelijke huishouding op het moment van overlijden nog moest bestaan.
De kantonrechter heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen en geconcludeerd dat de bedoeling van de erflaatster was om verzoeker sub 1 als erfgenaam aan te wijzen, ondanks de omstandigheden van de opname in het verpleeghuis. De rechter oordeelde dat de uitleg van het testament in lijn was met de intenties van de partijen en dat de gemeenschappelijke huishouding niet op een intentionele wijze was beëindigd. De beschikking concludeert dat [voornaam] als enig en algeheel erfgenaam moet worden aangemerkt.