ECLI:NL:RBNHO:2020:8334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
8651388
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst en verzoek tot vernietiging ontslag in het kader van de CAO Uitzendkrachten

In deze zaak heeft verzoekster, die in dienst was bij Randstad Uitzendbureau B.V., een verzoek ingediend om haar ontslag te vernietigen en om een billijke vergoeding toe te kennen. De arbeidsovereenkomst van verzoekster is van rechtswege geëindigd op 10 juni 2020, zoals bepaald in de CAO Uitzendkrachten. Verzoekster heeft betoogd dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, maar de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en dat er geen grond is voor vernietiging van het ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en Randstad is aangegaan op 16 november 2016 en dat de CAO Uitzendkrachten van toepassing is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 10 juni 2020 rechtmatig was, ondanks het opzegverbod tijdens ziekte. Verzoekster heeft recht op een transitievergoeding, die tijdig door Randstad is betaald. De kantonrechter heeft het verzoek van verzoekster afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8651388 \ AO VERZ 20-30
Uitspraakdatum: 19 oktober 2020 (bij vervroeging)
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: geen
tegen
de besloten vennootschap
Randstad Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te Amsterdam
verwerende partij
verder te noemen: Randstad
gemachtigde: mr. J.M. Caro

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan, onder meer om een ontslag te vernietigen dan wel een billijke vergoeding toe te kennen. Randstad heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 5 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Randstad heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoekster] bij brieven van 26 september 2020 en 30 september 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster], geboren [geboortedatum] 1969, is van 16 maart 2015 tot 1 mei 2015 in dienst geweest van Randstad. Met ingang van 16 november 2016 is [verzoekster] opnieuw in dienst getreden bij Randstad en is zij op basis van een uitzendovereenkomst gaan werken bij Cargill.
2.2.
Met een brief aan [verzoekster] van 29 mei 2018 heeft Randstad bevestigd dat de uitzendovereenkomst met ingang van 11 juni 2018 wordt voortgezet en van rechtswege eindigt op 10 juni 2019. De uitzendovereenkomst is verlengd met een jaar en tot 10 juni 2020.
2.3.
Op 21 oktober 2019 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld. Vanaf 4 november 2019 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden deels weer hervat.
2.4.
In een e-mail van 3 april 2020 heeft Randstad aan [verzoekster] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen op 10 juni 2020. Met een brief van 9 april 2020 heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van het dienstverband.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om het ontslag door Randstad te vernietigen of de arbeidsovereenkomst te herstellen en te bepalen dat aanspraak bestaat op loon, dan wel om toekenning van een financiële vergoeding, waaronder een billijke vergoeding, een aanzegvergoeding, een transitievergoeding en een schadevergoeding. Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat op 17 mei 2020 of al eerder een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, zodat geen sprake kan zijn van een einde van rechtswege van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 10 juni 2010. Verder wijst [verzoekster] erop dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontslag in de weg staat en dat het vermoeden bestaat dat haar ziekte de reden voor het ontslag is.
3.2.
Randstad verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing is de collectieve arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten 2016/2017 (hierna: CAO Uitzendkrachten), waaruit volgt dat de zogenoemde Fase A is voltooid op 10 juni 2018 en de daarop volgende Fase B is voortgezet tot 10 juni 2020, waarna de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Volgens Randstad heeft zij met de hiervoor genoemde e-mail van 3 april 2020 voldaan aan de aanzegverplichting, staat het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg aan het einde van de arbeidsovereenkomst en is er geen grond voor vernietiging van een opzegging of toekenning van een vergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er een grond is om het ontslag door Randstad te vernietigen of de arbeidsovereenkomst te herstellen, dan wel of er een grond is voor toekenning van een billijke vergoeding, een aanzegvergoeding, een transitievergoeding of een schadevergoeding.
4.2.
Vast staat dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is aangegaan, een uitzendovereenkomst, die is aangevangen op 16 november 2016. Destijds gold de wettelijke regel van artikel 7:668a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te weten dat vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden hebben overschreden, met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 7:668a lid 5 BW kon van deze regel worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst, en kon de periode van 24 maanden worden verlengd tot ten hoogste 48 maanden, als het een uitzendovereenkomst betreft.
4.3.
De CAO Uitzendkrachten is van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Randstad. Niet ter discussie staat dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Randstad valt onder de werkingssfeer van artikel 2 van die CAO.
4.4.
In de CAO Uitzendkrachten is afgeweken van artikel 7:668a lid 1 BW. Volgens artikel 13 lid 1 van die CAO bedraagt Fase A van de uitzendovereenkomst 78 gewerkte weken en tellen daarbij alleen de gewerkte weken mee. Volgens artikel 13 lid 2 van de CAO is de uitzendkracht werkzaam in fase B zodra de uitzendovereenkomst na voltooiing van fase A wordt voortgezet en duurt Fase B maximaal vier jaar. Op grond van artikel 13 lid 3 van de CAO is de uitzendkracht in Fase C werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.5.
De CAO Uitzendkrachten is algemeen verbindend verklaard van 25 maart 2016 tot en met 4 november 2017 (
Stcrt.2016/15865). Dat betekent dat de bepalingen van de CAO Uitzendkrachten in die periode verbindend zijn en gelden voor alle werkgevers en werknemers ten aanzien van arbeidsovereenkomsten waarop zij betrekking hebben, te weten in dit geval voor de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Randstad.
4.6.
Gelet op de door Randstad overgelegde stukken neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat Fase A in de uitzendovereenkomst tussen [verzoekster] en Randstad is voltooid op 10 juni 2018, omdat [verzoekster] toen 78 weken had gewerkt. De kantonrechter kan [verzoekster] niet volgen in haar stelling dat de berekening door Randstad van de periode van 78 weken onjuist zou zijn. Anders dan [verzoekster] stelt, tellen op grond van artikel 13 lid 1 van die CAO alleen daadwerkelijk gewerkte weken mee bij de berekening van de periode van 78 weken.
4.7.
De arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Randstad is na 10 juni 2018 voortgezet voor bepaalde tijd, eerst tot 10 juni 2019 en daarna tot 10 juni 2020. Gelet op de CAO Uitzendkrachten was dat toegestaan, in afwijking van artikel 7:668a lid 1 BW, en was op 10 juni 2019 of 10 juni 2020 (nog) geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Overigens geldt hetzelfde op grond van de CAO Uitzendkrachten 2017-2019. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 10 juni 2020.
4.8.
[verzoekster] was op en vóór 10 juni 2020 wegens ziekte (deels) ongeschikt om haar werk te verrichten. Er gold dus een opzegverbod. Maar het opzegverbod tijdens ziekte staat niet in de weg aan het eindigen van rechtswege van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Randstad heeft de arbeidsovereenkomst ook niet opgezegd. Overigens merkt de kantonrechter nog op dat niet is gebleken dat Randstad de arbeidsovereenkomst niet heeft willen verlengen vanwege (chronische) ziekte van [verzoekster]. Uit de stukken blijkt dat onzekerheid bij Cargill over het werkaanbod en het wereldwijd teruglopen van projecten de primaire reden is geweest voor Randstad om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. [verzoekster] heeft er in haar brief van 5 juli 2020 zelf ook op gewezen dat Cargill haar heeft laten weten dat een groot aantal project afloopt en dat nieuwe projecten mogelijk vertraging oplopen door de coronamaatregelen, en dat Cargill [verzoekster] alleen nog voor de oplevering van een fabriek zou kunnen aanhouden.
4.9.
Omdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig van rechtswege is geëindigd op 10 juni 2020 door het aflopen van de bepaalde tijd, is er geen grond om een opzegging te vernietigen, geen grond om de arbeidsovereenkomst te herstellen en geen grond om Randstad te veroordelen tot doorbetaling van loon.
4.10.
Er is ook geen reden voor toekenning van een aanzegvergoeding zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW. Randstad heeft immers met haar e-mail van 3 april 2020 tijdig – één maand vóór 10 juni 2020 – aan [verzoekster] schriftelijk meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt en niet wordt voortgezet.
4.11.
[verzoekster] heeft recht op een transitievergoeding, maar die vergoeding is op 8 juli 2020 en tijdig door Randstad betaald.
4.12.
De kantonrechter ziet overigens geen feitelijke of juridische grondslag voor toekenning van een billijke vergoeding, dan wel een ontslag- of schadevergoeding aan [verzoekster].
4.13.
Nu het verzoek van [verzoekster] mede ziet op doorbetaling van loon tijdens ziekte, zal de kantonrechter ondanks de afwijzing van het verzoek en met toepassing van artikel 7:629a lid 6 BW bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door [verzoekster].

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 19 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter