ECLI:NL:RBNHO:2020:8278

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
8412287 \ CV EXPL 20-2925
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijderen schuttingpoort en plaatsen vast schuttingdeel afgewezen in burenrechtelijke geschil

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel aan de [a-straat] te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen gedaagden, eigenaren van een perceel aan de [b-straat] te [woonplaats], met betrekking tot een schuttingpoort die toegang biedt tot een achterpad. Eiser vordert dat de kantonrechter gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot het verwijderen van de schuttingpoort en het plaatsen van een vast schuttingdeel, omdat hij meent dat gedaagden onrechtmatig inbreuk maken op zijn eigendomsrecht. Gedaagden hebben de schuttingpoort geplaatst op hun eigen perceel, en eiser stelt dat de poort de onterechte verwachting schept dat derden gebruik kunnen maken van het pad.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser heeft betoogd dat de poort inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht, terwijl gedaagden aanvoeren dat de poort op hun perceel staat en zij geen inbreuk maken zolang zij de poort niet gebruiken om op het pad te komen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de poort inderdaad op het perceel van gedaagden staat en dat er geen sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser, zolang de poort niet in gebruik is.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van eiser komen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. Eiser is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en een nasalaris aan gedaagden. Het vonnis is uitgesproken door mr. D.P. Ruitinga op 14 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8412287 \ CV EXPL 20-2925
Uitspraakdatum: 14 oktober 2020 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: A.M.M. Greijdanus
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2. [gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.
gemachtigde: mr. E.M. de Bie

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 maart 2020 een vordering tegen [gedaagde sub 1] c.s. ingesteld. [gedaagde sub 1] c.s. hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 6 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel grond aan de [a-straat] te [woonplaats] . [gedaagde sub 1] c.s. zijn sinds april 2017 eigenaar van het perceel grond aan de [b-straat] te [woonplaats] . [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. zijn achterburen van elkaar.
2.2.
Tussen het perceel van [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. loopt een achterpad over het perceel van [eiser] (hierna: het pad). Het pad biedt toegang van en naar de [a-straat] . [eiser] moet aan diverse bewoners van de [a-straat] recht van overpad verlenen. Er is geen erfdienstbaarheid gevestigd voor het perceel van [gedaagde sub 1] c.s.
2.3.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben aan de achterzijde van hun perceel een bestaand kippengaas hekwerk weggehaald en dit vervangen door een schutting met een deur, die toegang geeft tot het pad. Het voormalige hekwerk stond op de erfgrens en was daarmee gezamenlijk eigendom van [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. De nieuwe schutting staat geheel op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s.
2.4.
Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde sub 1] c.s. verzocht om de situatie in de originele staat te herstellen, met dien verstande dat het hekwerk zou worden teruggeplaatst en de toegang tot het perceel van [eiser] zou worden verwijderd. Als reactie daarop hebben [gedaagde sub 1] c.s. [eiser] verzocht om ook toegang tot het pad te verkrijgen. Dit heeft [eiser] geweigerd en hij heeft [gedaagde sub 1] c.s. gevraagd om de schuttingpoort weg te halen. [gedaagde sub 1] c.s. hebben [eiser] daaropvolgend verzocht om te situatie te mogen laten bestaan om soms hun haag te kunnen snoeien vanaf het pad, of – als dat geen optie was – dat [eiser] hun haag dan zou snoeien. [eiser] heeft dat geweigerd en heeft [gedaagde sub 1] c.s. gewezen op het ladderrecht en heeft hen nogmaals verzocht om de poortdeur te verwijderen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot het verwijderen van de schuttingpoort en tot het plaatsen van een vast schuttingdeel, binnen 14 dagen na het vonnis;
II. aan hem een machtiging geeft om de poort zelf te verwijderen en een vast schuttingdeel te plaatsen, op kosten van [gedaagde sub 1] c.s.;
III. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eiser] (artikel 5:1 BW). Er bestaat geen rechtvaardigingsgrond op basis waarvan deze inbreuk door [gedaagde sub 1] c.s. zou moeten worden toegestaan. De poort schept de onterechte verwachting voor rechtsopvolgers dat zij gebruik zouden mogen maken van het pad.
Voor het geval [gedaagde sub 1] c.s. niet zelf tot verwijdering van de schuttingpoort overgaan binnen de termijn, verzoekt [eiser] om een machtiging ex artikel 3:299 BW.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde sub 1] betwisten de vordering en verzoeken de kantonrechter om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel om de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten.
4.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren aan – samengevat – dat [eiser] geen zeggenschap heeft over de schutting van [gedaagde sub 1] c.s. De schutting staat op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. en is hun eigendom.
[eiser] heeft geen belang bij zijn vordering. Dat [gedaagde sub 1] c.s. een aantal keer per jaar het pad zouden gebruiken om hun heg te snoeien, kan onmogelijk worden opgevat als extra bezwaring van het pad. Het lijkt eerder een pesterij van [eiser] dat [gedaagde sub 1] c.s. helemaal zouden moeten omlopen of fietsen, in plaats van door de deur in hun schutting te gaan om dit te doen. Derden kunnen geen rechten ontlenen aan de aanwezigheid van een deur in een schutting als er geen recht van overpad is gevestigd of is ontstaan door verjaring.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. moeten worden veroordeeld tot het verwijderen van de schuttingpoort en tot het plaatsen van een vast schuttingdeel.
5.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat met de poortdeur inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht. Niet in geschil is echter dat de betreffende poort op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. staat. Met het plaatsen van de schutting met een deur hebben [gedaagde sub 1] c.s. dus geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] en zolang zij de poort niet gebruiken om op het pad te komen, kan van een dergelijke inbreuk ook niet worden gesproken. Voor zover [eiser] stelt dat de poortdeur de onterechte verwachting voor rechtsopvolgers schept dat zij gebruik zouden mogen maken van het pad, ziet dat op een toekomstige, onzekere gebeurtenis en daarmee is in ieder geval thans geen sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] .
5.3.
De conclusie is dan ook dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [eiser] ook veroordeeld tot betaling van € 50,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde sub 1] c.s. worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde sub 1] c.s. worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s.;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 50,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde sub 1] c.s. worden gemaakt;
6.4.
verklaart vorenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter