ECLI:NL:RBNHO:2020:8260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
8189539 \ CV EXPL 19-9021
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen door onderaannemer en de gevolgen van schadevergoeding en opschorting

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot onbetaalde facturen voor werkzaamheden die hij als onderaannemer heeft verricht. De vordering is ingesteld na een schadegeval waarbij eiser schade heeft veroorzaakt aan de badkamer van de familie [naam 3]. Eiser heeft de werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van gedaagde, die op zijn beurt de opdracht van Installux B.V. heeft gekregen. De schade aan de badkamer, veroorzaakt door verkeerd aangesloten leidingen, heeft geleid tot een geschil over de betaling van facturen en de mogelijkheid van opschorting en verrekening door gedaagde. Gedaagde heeft de betaling van de facturen opgeschort in afwachting van herstel en vergoeding van de schade door eiser. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde bevoegd was om de betaling op te schorten, omdat de schade niet volledig was afgewikkeld. Eiser heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de schade, maar betwist dat gedaagde nog aanspraak kan maken op een opschortingsrecht. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering van eiser tot een bedrag van € 2.892,31 toewijsbaar is, met wettelijke handelsrente vanaf 13 oktober 2019. De vordering van gedaagde is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8189539 \ CV EXPL 19-9021 BL
Uitspraakdatum: 14 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [naam 1] Techniek
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [naam 2] Installatietechniek
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. K. Vriend

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 18 november 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [eiser] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft (als onderaannemer) in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht op diverse projecten, waarvoor [gedaagde] op zijn beurt (als aannemer) opdracht heeft gekregen van Installux B.V.
2.2.
Op 9 oktober 2018 heeft [eiser] tijdens de uitvoering van werkzaamheden in de badkamer van de familie [naam 3] (verder te noemen: [naam 3]) schade toegebracht aan het nieuw aangebrachte stucwerk (betoncire) aldaar. Verder heeft [eiser] in deze badkamer twee leidingen verkeerd aangesloten, waardoor de badkraan niet naar behoren functioneert.
2.3.
De kosten voor herstel van het leidingwerk en de beschadigde betoncire wand heeft Installux in een calculatierapport van 24 december 2018 berekend op € 7.104,75 exclusief btw. In dit rapport omschrijft Installux de schade als volgt:
“Omdat de badkraan verkeerd is aangesloten, dient muur opengemaakt te worden. Leidingwerk herstellen en muur weer dichtmaken.Tevens kan bij douchegedeelte messnede gerepareerd worden.Hele muur moet overgedaan met betoncire, om geen kleurverschil te krijgen.”
2.4.
Bij factuur van 24 december 2018 heeft Installux de door haar gecalculeerde herstelkosten van € 8.596,75 inclusief btw in rekening gebracht aan haar opdrachtnemer [gedaagde] . [gedaagde] heeft op zijn beurt dit bedrag bij factuur van 4 januari 2019 aan [eiser] doorberekend.
2.5.
[eiser] heeft op 9 januari 2019 een schademelding gedaan bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Interpolis, met als bijlagen bovengenoemd calculatierapport van Installux en de factuur van [gedaagde] van 4 januari 2019. Ter toelichting van de schade schrijft [eiser] in een e-mail aan Interpolis:
“Helaas is er tijdens het inbouwen van de badkraan iets mis gegaan, ik heb 2 leidingen verkeerd om gemonteerd waardoor de badkraan niet naar behoren functioneertOok is er tijdens afmonteren van de douchekraan een messnede in het stucwerk ontstaan doordat ik met het mes uitschoot.De afwerking van de wanden is van betoncire dus is het niet een kwestie van ‘tegeltje eruit tegeltje erin’.”
2.6.
Daarop heeft Interpolis aan [eiser] bericht dat zijn polis geen dekking biedt voor de schade voortvloeiend uit het verkeerd om monteren van de leidingen, en dat de schade aan het stucwerk door het mes beoordeeld zal worden.
2.7.
Met betrekking tot deze beschadiging van het betoncire heeft CED Nederland B.V. (verder: CED) in opdracht van Interpolis op 10 september 2019 een expertiserapport uitgebracht, waarin de kosten voor herstel van het betoncire zijn vastgesteld op € 3.106,65 (inclusief btw). Daarbij is in het expertiserapport opgemerkt dat [naam 3] een offerte voor herstel zal opvragen bij [naam 4] Schilderwerken (die het betoncire heeft aangebracht), en tevens intern gaat overleggen of afkoop op basis van waardevermindering ook een optie is gelet op de toch geringe omvang en zichtbaarheid.
2.8.
De facturen van [eiser] voor in de periode van 8 mei 2019 tot en met 20 augustus 2019 op diverse projecten in opdracht van [gedaagde] verrichte werkzaamheden heeft [gedaagde] tot een bedrag van in totaal € 8.040,56 onbetaald gelaten.
2.9.
Na de bouwvak van 2019 heeft [eiser] de samenwerking met [gedaagde] en Installux beëindigd.
2.10.
Interpolis heeft een schade-uitkering gedaan van € 3.448,50 inclusief btw, die door [naam 3] is geaccepteerd en ontvangen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.525,64, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 oktober 2019.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft het door hem verschuldigde factuurbedrag van in totaal € 8.040,56 onbetaald gelaten, ondanks aanmaning. Daarom is [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.485,08) en wettelijke handelsrente verschuldigd. [gedaagde] had de facturen van [eiser] met nummers 70270 en 70271 niet betaald in afwachting van de afwikkeling van de schade bij [naam 3]. Door akkoord te gaan met uitkering van een schadebedrag ineens heeft [naam 3] afgezien van herstel van de volledige schade in natura. Daarmee is deze schadekwestie volledig afgewikkeld, zodat [gedaagde] geen opschortingsrecht meer toekomt en zich niet kan beroepen op verrekening. In afwachting van betaling van zijn facturen door [gedaagde] heeft [eiser] zijn werkzaamheden opgeschort. Omdat betaling uitbleef en de werkrelatie ook om andere redenen te wensen overliet, heeft [eiser] deze beëindigd en lopende overeenkomsten ontbonden. Dat [gedaagde] daardoor schade heeft geleden die hij op [eiser] kan verhalen, blijkt uit niets.

4.Het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

4.1.
[gedaagde] erkent de juistheid van het door [eiser] gevorderde openstaande factuurbedrag, maar betwist zijn verplichting tot betaling daarvan.
4.2.
Daartoe voert [gedaagde] – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] heeft zijn verplichting tot betaling van de facturen opgeschort, in afwachting van herstel en vergoeding door [eiser] van de – na gedeeltelijke schadevergoeding door de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eiser] – resterende herstelkosten voor de badkamer van [naam 3] (€ 5.148,25 inclusief btw), en de schade voortvloeiend uit het plots staken en ondanks verzoek daartoe niet aanvangen, afronden en/of herstellen van door [eiser] geaccepteerde werkzaamheden (€ 2.380,31 inclusief btw). [eiser] is met de nakoming daarvan in verzuim, in elk geval door mededelingen van zijn gemachtigde. Nu duidelijk is geworden dat [eiser] niet tot betaling zal overgaan doet [gedaagde] een beroep op verrekening, waardoor de verbintenissen van partijen tot hun gezamenlijke beloop tenietgaan. Voor zover na verrekening nog een bedrag door [gedaagde] resteert te voldoen, doet hij daarvoor een beroep op opschorting totdat de schade daadwerkelijk volledig met Installux en [naam 3] is afgewikkeld. Verder betwist [gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
4.3.
Voor zover in de zaak van de vordering het beroep van [gedaagde] op opschorting en/of verrekening van zijn schade met het openstaande factuurbedrag wordt verworpen, vordert [gedaagde] bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 7.528,56 inclusief btw, althans een door de kantonrechter in goede justitie juist geacht bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[eiser] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] betwist op zichzelf ook niet dat hij daarvoor het factuurbedrag van in totaal € 8.040,56 verschuldigd is, maar stelt een opeisbare tegenvordering van € 7.528,56 op [eiser] te hebben, en beroept zich ter zake op opschorting en verrekening. Deze tegenvordering van [gedaagde] betreft – samengevat – een (na aftrek van de verzekeringsuitkering resterende) schadevordering van [naam 3] die door Installux via [gedaagde] aan [eiser] is doorberekend (€ 5.148,25 inclusief btw), en schade voortvloeiend uit de abrupte beëindiging van de samenwerking met [gedaagde] en Installux door [eiser] (€ 2.380,31 inclusief btw).
de door [eiser] in de badkamer van [naam 3] veroorzaakte schade
5.2.
[eiser] erkent aansprakelijkheid voor de schade die hij op 9 oktober 2018 heeft veroorzaakt tijdens de uitvoering van door [gedaagde] aan hem opgedragen werkzaamheden in de badkamer van [naam 3]. Installux was voor dit werk de opdrachtnemer van [naam 3] en de opdrachtgever van [gedaagde] . Ook erkent [eiser] dat [gedaagde] medio 2019 de betaling van een aantal facturen heeft opgeschort, in afwachting van de afwikkeling van deze schade. [eiser] betwist niet dat [gedaagde] destijds bevoegd was tot deze opschorting. [eiser] stelt zich echter op het standpunt dat de schadekwestie volledig is afgewikkeld met de verzekeringsuitkering die [naam 3] heeft geaccepteerd, zodat geen sprake is van een restvordering en [gedaagde] geen opschortingsrecht meer heeft. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet en overweegt daarover het volgende.
5.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de schade voortvloeiend uit het verkeerd om monteren van de leidingen niet is gedekt door de verzekeringspolis van [eiser] . Alleen de schade aan het betoncire, ontstaan doordat [eiser] met zijn mes is uitgeschoten, is door Interpolis in behandeling genomen. Dit heeft geleid tot een uitkering van € 3.448,50 ineens aan [naam 3]. [eiser] heeft gelijk waar hij stelt dat [naam 3] daarmee heeft afgezien van herstel in natura, maar dit betreft alleen de messnede in het betoncire. Daarmee is niet de gehele schade afgewikkeld, zoals [eiser] betoogt. De schadeafwikkeling door Interpolis ziet immers niet op de schade voortvloeiend uit het feit dat [eiser] bij het inbouwen van de badkraan twee leidingen verkeerd om heeft gemonteerd. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [naam 3] geen aanspraak meer maakt op herstel van deze fout. Het enkele accepteren van eerdergenoemde verzekeringsuitkering is daartoe onvoldoende.
5.4.
Volgens het calculatierapport van Installux moet voor het herstel van de verkeerd om gemonteerde leidingen de muur ter hoogte van de badkamerkraan worden opengemaakt, en zal na het dichtmaken ook daar nieuw betoncire aangebracht moeten worden. Dit heeft [eiser] niet weersproken. [gedaagde] stelt onder verwijzing naar het calculatierapport dat de herstelkosten voor dit deel van de schade (€ 8.596,75 minus de schade-uitkering van € 3.448,50 =) € 5.148,25 bedragen. Dit bedrag is niet onaannemelijk, in vergelijking met de schade-uitkering die slechts zag op herstel van een messnede in het betoncire bij het douchegedeelte. [eiser] heeft tegenover deze door [gedaagde] onderbouwde restschade slechts ingebracht dat het door Installux gecalculeerde schadebedrag bewust robuuster is gemaakt omdat het om verzekeringswerk ging. Daarmee heeft [eiser] de hoogte van de door [gedaagde] gevorderde restschade onvoldoende weerlegd. Verder staat vast dat de betreffende herstelkosten op 24 december 2018 door Installux aan [gedaagde] in rekening zijn gebracht, en heeft [eiser] zijn aansprakelijkheid voor de schade als zodanig erkend, zodat [gedaagde] ter zake een vordering heeft op [eiser] .
5.5.
Gelet op het voorgaande was [gedaagde] bevoegd de betaling van de facturen van [eiser] met een totaalbedrag van € 8.040,56 op te schorten in afwachting van de afwikkeling van de door [eiser] veroorzaakte schade bij [naam 3], waarvoor de herstelkosten zijn gecalculeerd op € 8.596,75. Onduidelijk is gebleven wanneer Interpolis precies tot uitkering van € 3.448,50 is overgegaan, maar aangenomen kan worden dat dit is geweest na 10 september 2019, de datum waarop CED haar expertiserapport heeft uitgebracht. Op dat moment had [eiser] de samenwerking met [gedaagde] al beëindigd en toonde [eiser] zich niet meer bereid en beschikbaar om tot herstel (in natura) van de resterende schade bij [naam 3] over te gaan. Begin oktober 2019 heeft [eiser] zich gewend tot zijn gemachtigde, waarna ook expliciet het standpunt is ingenomen dat de schade bij [naam 3] volledig is afgewikkeld zodat [eiser] uit dien hoofde geen verplichtingen meer heeft. Daarmee is [eiser] in verzuim gekomen. Vervolgens heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord een beroep op verrekening gedaan. Dit treft doel tot het bedrag van € 5.148,25 betreffende de restschade bij [naam 3], waarvoor [gedaagde] een opeisbare tegenvordering heeft op [eiser] . Daarmee is de vordering van [eiser] tot dit bedrag tenietgegaan en niet toewijsbaar.
de schade wegens beëindiging van de samenwerking
5.6.
[gedaagde] stelt schade te hebben geleden ten bedrage van € 2.380,31, doordat [eiser] na de bouwvak van 2019 plots zijn werkzaamheden heeft gestaakt. [eiser] betwist op zichzelf niet dat hij de samenwerking heeft beëindigd. Wel betwist [eiser] gemotiveerd dat [gedaagde] een opeisbare tegenvordering op hem heeft ter zake deze gestelde schade.
5.7.
[eiser] voert aan dat er meerdere redenen ten grondslag lagen aan zijn besluit om de samenwerking met [gedaagde] te beëindigen, waaronder het ondanks herhaald verzoek onbetaald laten van de facturen, ten gevolge waarvan hij gerechtigd was zijn werkzaamheden op te schorten en lopende overeenkomsten te ontbinden. Ter onderbouwing daarvan verwijst [eiser] naar de als productie 10 door hem overgelegde WhatsApp berichten. De facturen waarvan [eiser] betaling vordert zien op de periode van 8 mei 2019 tot en met 20 augustus 2019, zodat het WhatsApp verkeer van voordien relevantie mist. In het WhatsApp-gesprek tussen partijen op 6 augustus 2019 vraagt [eiser] aan [gedaagde] of hij wil kijken naar een overzicht van openstaande facturen (dat niet is overgelegd), omdat [eiser] hierdoor ‘vreselijk knijp’ zit. In reactie hierop zegt [gedaagde] morgen een factuur over te zullen maken en zelf ook knijp te zitten, mede door ‘die k verzekering’. [eiser] zegt vervolgens te hopen dat die verzekering dan gauw over de brug komt, omdat hij anders het haasje is. Deze berichten van [eiser] kwalificeren niet als schriftelijke aanmaning of ingebrekestelling. Bovendien was [gedaagde] , zoals hiervoor is overwogen, gerechtigd de betaling van de openstaande facturen op te schorten in afwachting van afwikkeling van de schade bij [naam 3]. [eiser] mocht zijn werkzaamheden dus niet opschorten in afwachting van betaling van zijn facturen en van een tekortkoming door [gedaagde] die ontbinding rechtvaardigt is niet gebleken.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter niet worden aangenomen dat [gedaagde] de door hem gestelde schade heeft geleden en dat [eiser] hiervoor aansprakelijk is. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
5.9.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] door hem geaccepteerde werkzaamheden niet aangevangen, afgerond en/of hersteld, ondanks verzoek daartoe. Gezien de facturen van [eiser] kan worden aangenomen dat hij op 20 augustus 2019 voor het laatst voor [gedaagde] heeft gewerkt. Dit strookt met de in de conclusie van dupliek op pagina 6 door [gedaagde] geciteerde WhatsApp communicatie tussen [eiser] en ([naam 5] van) Installux. Daarin vraagt Installux op 21 augustus 2019 of het met [eiser] gaat. Die zegt van niet, straks naar de psycholoog te moeten en last te hebben van hartkloppingen. Daarop vraagt Installux:
“en qua werk? We hebben hier echt mega problemen…”. In reactie daarop schrijft [eiser] :
“Ik durf er niks van te zeggen [voornaam], als ik aan [voornaam][ [gedaagde] ]
denk gaat mijn hartslag skyhige en dat zal wel geen verliefdheid meer zijn denk ik. Ik ga straks eerst naar de zielenknijper en dan zien we wel weer verder”. Installux reageert met:
“Ok, moeten in ieder geval dan wel met zn drieën om de tafel. Problemen zijn er om op te lossten dacht ik zo. En anders eerst ff alleen naar een klus? Ben druk bezig handjes erbij te krijgen maar dat schiet niet op.”Op 6 september 2019 vraagt Installux aan [eiser] :
“zie jij kans om voor mij de Larikslaan af te maken?”
5.10.
Verder heeft [gedaagde] als productie 4 overgelegd een ongedateerde brief van Installux aan [eiser] , die naar hij stelt op 16 september 2019 is verzonden. Daarin schrijft Installux mondeling met [eiser] overeengekomen te zijn dat hij werkzaamheden voor Installux zou verrichten, wel of niet uit naam en/of onder de vleugels van [gedaagde] , hetgeen zou blijken uit de factuurstroom via [gedaagde] sinds februari 2018. Installux vervolgt:
“Ongetwijfeld zult u moverende redenen hebben om voor een andere opdrachtgever te kiezen, u bent hier uiteraard vrij in. Het is echter niet meer dan fatsoenlijk om dan eerst de lopende werkzaamheden af te ronden zodat voor iedereen de schade tot een minimum beperkt blijft. Meerdere malen bent u telefonisch en via de app in de gelegenheid gesteld om de werkzaamheden af te ronden en/of te ondersteunen in de lopende zaken, u heeft hier niet of negatief op gereageerd. Mede door deze gang van zaken is er schade ontstaan.”Het aandeel van [eiser] in die schade wordt door Installux geraamd op € 1.967,20 exclusief btw. Dit bedrag brengt Installux rechtstreeks aan [eiser] in rekening. De ter onderbouwing van de schade door [gedaagde] overgelegde facturen van derden (productie 11) zijn gericht aan Installux.
5.11.
Installux is echter geen partij in deze zaak, en [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zelf [eiser] heeft verzocht of gesommeerd om aangenomen werkzaamheden te starten, hervatten of herstellen, of kosten heeft moeten maken ten gevolge van het plotselinge vertrek van [eiser] . [gedaagde] beroept zich in dit verband op de aan hem gerichte e-mail van Installux gedateerd 30 januari 2020 (productie 8), waarin Installux ten behoeve van deze procedure schrijft [gedaagde] aansprakelijk te achten voor schade veroorzaakt door toedoen van [eiser] , omdat [gedaagde] in de keten verantwoordelijk is voor [eiser] . Dit is onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] een opeisbare tegenvordering op [eiser] heeft van € 2.380,31. Dit geldt te meer nu Installux zich in bovenomschreven brief uitdrukkelijk op het standpunt stelt dat de mondelinge afspraak is dat [eiser] voor Installux werkt, al dan niet door tussenkomst van [gedaagde] . In eerdergenoemde WhatsApp van 6 september 2019 vraagt Installux ook uitdrukkelijk of [eiser] de Larikslaan voor Installux wil afmaken. Daarbij schrijft Installux dat [eiser] vrij is om voor een andere opdrachtgever te kiezen, en wordt [eiser] aangesproken op basis van een fatsoensnorm. Overigens heeft [eiser] gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de gestelde schade, dat door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd is weerlegd.
5.12.
Bovenstaande leidt ertoe dat [gedaagde] ter zake het bedrag van € 2.380,31 niet bevoegd is tot opschorting en verrekening.
conclusie
5.13.
De conclusie is dat de kantonrechter de door [eiser] gevorderde hoofdsom zal toewijzen tot een bedrag van € 2.892,31. Het beroep van [gedaagde] op opschorting van zijn verplichting tot betaling daarvan slaagt niet, nu de schadekwestie [naam 3] in de relatie tussen [eiser] en [gedaagde] volledig is afgewikkeld door de verrekening van de resterende schadevordering met de openstaande facturen.
5.14.
De door [eiser] vanaf 13 oktober 2019 gevorderde wettelijke handelsrente over € 2.892,31, waartegen [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd, is toewijsbaar.
5.15.
Verder vordert [eiser] een bedrag van € 1.485,08 voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 414,23, zijnde het wettelijk tarief dat aansluit bij de omvang van de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Over de buitengerechtelijke kosten is slechts de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijsbaar en niet de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, nu laatstgemeld artikel niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen. Omdat [eiser] niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten zijn betaald, zal de kantonrechter de rente toewijzen vanaf de dag der dagvaarding.
5.16.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
5.17.
Nu het beroep op verrekening van [gedaagde] in de zaak van de vordering gedeeltelijk (ten aanzien van € 2.380,31) is verworpen, komt de kantonrechter ten aanzien van dat deel toe aan beoordeling van de tegenvordering. Uit hetgeen in de zaak van de vordering is overwogen, volgt echter dat dat deel van de tegenvordering van [gedaagde] moet worden afgewezen.
5.18.
De proceskosten worden - gezien de samenhang met de zaak van de vordering – tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.306,54, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.892,31 vanaf 13 oktober 2019 tot aan de dag van de gehele betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 414,23 vanaf 13 oktober 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter