ECLI:NL:RBNHO:2020:8232

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
8380919 CV EXPL 20-961
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en beëindiging arbeidsovereenkomst met beroep op vervaltermijn

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen New-IT c.s. met betrekking tot een arbeidsovereenkomst die hij claimt te hebben gehad met New-IT. De vordering betreft onder andere betaling van loon, een transitievergoeding, en een billijke vergoeding. New-IT c.s. betwisten de vordering en stellen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd per 1 augustus 2019, en dat [eiser] geen aanspraak meer kan maken op loon of andere vergoedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een arbeidsovereenkomst was, maar dat deze is geëindigd op 19 september 2019 door een eenzijdige opzegging van New-IT. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] recht heeft op loon voor bepaalde periodes, maar niet voor de gehele gevraagde periode. De vorderingen tot betaling van een transitievergoeding en andere vergoedingen zijn afgewezen op basis van de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW. De kantonrechter heeft New-IT veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.993,96 bruto aan [eiser], vermeerderd met vakantiegeld en wettelijke rente, en tot het verstrekken van correcte loonspecificaties. De overige vorderingen zijn afgewezen, en partijen dragen ieder hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8380919 \ CV EXPL 20-961
Uitspraakdatum: 8 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.M. Brouwer en mr. A.V. Paardekooper
tegen
de besloten vennootschap
New-IT B.V.
en de besloten vennootschap
The Tomorrow Group B.V.
beide gevestigd te Noordbeemster
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: New-IT c.s. en afzonderlijk te noemen New-IT en Tomorrow Group
gemachtigde: mr. R.H. Stam en mr. W.J. Moll

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 27 februari 2020 een vordering tegen New-IT c.s. ingesteld. New-IT c.s. hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 7 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij brieven van 21 augustus 2020 en 28 augustus 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
New-IT houdt zich bezig met het bedenken en ontwikkelen van software, waaronder het product Ratecard.
2.2.
Tomorrow Group is enig aandeelhouder van New-IT. [XX] (hierna: [XX] ) is bestuurder van New-IT en Tomorrow Group.
2.3.
Tomorrow Group en [eiser] zijn op 21 augustus 2018 een zogenoemde optieovereenkomst aangegaan.
2.4.
[eiser] , geboren [geboortedatum] 1997, is op 1 februari 2019 in dienst getreden bij New-IT als software developer, op basis van een werkweek van 24 uur en een loon van gemiddeld
€ 1.708,46 bruto per maand.
2.5.
In een WhatsApp-bericht van 9 mei 2019 heeft [eiser] het volgende meegedeeld aan [XX] :
“yo chef, ik ben morgen niet op kantoor FYI. Ik ben op kantoor pas voor de afspraak die ik via mail had gestuurd. Fijn weekend alvast, ciaoz!”
2.6.
In een e-mail van 13 mei 2019 heeft New-IT aan [eiser] laten weten dat ervan wordt uitgegaan dat [eiser] gelet op zijn WhatsApp-bericht van 9 mei 2019 geen werkzaamheden zal uitvoeren. Verder wordt in die e-mail voorgesteld dat partijen op 24 mei 2019 een overleg zullen hebben over de verdere samenwerking. [eiser] heeft in reactie daarop in een e-mail van 21 mei 2019 laten weten dat hij niet kan op 24 mei 2019, maar pas na 3 juni 2019.
2.7.
In een e-mail aan New-IT van 26 juni 2019 heeft [eiser] zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van de werkzaamheden en verzocht om toelating tot die werkzaamheden.
2.8.
De advocaat van New-IT heeft in een e-mail van 19 september 2019 aan de advocaat van [eiser] laten weten dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd per 1 augustus 2019, voor zover sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ook is in die e-mail namens Tomorrow Group de optieovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In reactie daarop heeft de advocaat van [eiser] in een e-mail van 27 september 2019 meegedeeld dat de e-mail van 19 september 2019 als een eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt, waarmee [eiser] niet heeft ingestemd, en dat vernietiging van die opzegging of een billijke vergoeding zal worden gevorderd. Wat betreft de optieovereenkomst is in de e-mail van 27 september 2019 gesteld dat de buitengerechtelijke ontbinding niet gerechtvaardigd is.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van zijn eis – dat voor recht wordt verklaard dat tussen [eiser] en New-IT een arbeidsovereenkomst bestaat vanaf 1 februari 2019, dat New-IT wordt veroordeeld om [eiser] toe te laten tot het werk, en dat New-IT wordt veroordeeld tot betaling van € 1.708,46 bruto aan loon per maand vanaf 1 mei 2019 en tot het verstrekken van loonspecificaties. Subsidiair wordt gevorderd dat New-IT wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Daarnaast wordt gevorderd dat Tomorrow Group wordt veroordeeld om mee te werken aan benoeming van een deskundige om een prijs te betalen die Tomorrow Group verschuldigd is aan [eiser] op grond van de optieovereenkomst. Subsidiair wordt gevorderd dat Tomorrow Group aan [eiser] een bedrag van € 19.600,00 betaalt voor verrichte werkzaamheden in de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019. [eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag – kort weergegeven – dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en New-IT en dat [eiser] op grond daarvan aanspraak heeft op betaling van loon en tewerkstelling, en dat op basis van de optieovereenkomst een deskundige moet worden benoemd om de prijs te betalen die Tomorrow Group verschuldigd is voor terugkoop van de optie.
3.2.
New-IT c.s. betwisten de vordering. Zij stellen – samengevat – dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd per 1 augustus 2019, maar ook door opzegging op 1 september 2019, zodat [eiser] geen aanspraak meer kan maken op loon of tewerkstelling. Voor zover het gaat om de vordering tot betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding, wijzen New-IT erop dat die vorderingen moeten stranden vanwege de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Verder menen New-IT c.s. dat [eiser] ook geen aanspraak heeft op loon, omdat sprake is van een nulurencontract en omdat [eiser] heeft laten weten dat hij op en na 9 mei 2019 niet meer komt werken, wat voor zijn rekening en risico moet komen. Ten aanzien van de vordering op grond van de optieovereenkomst stellen New-IT c.s. dat deze overeenkomst terecht buitengerechtelijk is ontbonden op 19 september 2019 of nadien, omdat [eiser] de verschuldigde premie niet tijdig heeft betaald. De subsidiaire vordering jegens Tomorrow Group tot betaling van een bedrag van € 19.600,00 moet volgens New-IT c.s. worden afgewezen, omdat partijen hebben afgesproken dat voor die werkzaamheden geen betaling zal plaatsvinden.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of New-IT moet worden veroordeeld tot betaling van loon en of Tomorrow Group moet worden veroordeeld om mee te werken aan benoeming van een deskundige om een prijs te bepalen die Tomorrow Group moet betalen voor terugkoop van een optie.
4.2.
New-IT c.s. erkennen dat tussen New-IT en [eiser] een arbeidsovereenkomst is aangegaan per 1 februari 2019. [eiser] heeft daarom geen belang meer bij een verklaring voor recht dat tussen New-IT en [eiser] een arbeidsovereenkomst bestaat per 1 februari 2019.
4.3.
New-IT c.s. kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat de arbeidsovereenkomst tussen New-IT en [eiser] is aangegaan voor bepaalde tijd tot 1 augustus 2019. Vast staat dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst die New-IT c.s. hebben overgelegd, een
“nul uren contract”, achteraf en na aanvang van de werkzaamheden is opgesteld en dat die overeenkomst nooit door [eiser] is ondertekend. Er zijn ook overigens geen aanwijzingen dat [eiser] met die arbeidsovereenkomst heeft ingestemd. De arbeidsovereenkomst moet daarom geacht worden voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan en die overeenkomst is dus niet van rechtswege geëindigd op 1 augustus 2019.
4.4.
New-IT c.s. worden wel gevolgd in hun stelling dat de arbeidsovereenkomst tussen New-IT en [eiser] is geëindigd door opzegging daarvan op 19 september 2019 en dat die opzegging niet meer kan worden aangetast of vernietigd. Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor genoemde e-mail van de advocaat van New-IT van 19 september 2019 als een opzegging van de arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt. De advocaat van [eiser] heeft in eerdergenoemde e-mail van 27 september 2019 de e-mail van 19 september 2019 ook als een eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst aangemerkt. Om die opzegging te vernietigen, had [eiser] op grond van artikel 7:686a lid 4 BW binnen twee maanden nadien en dus uiterlijk op 19 november 2019 een verzoek daartoe moeten indienen bij de kantonrechter. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Het beroep van New-IT c.s. op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW slaagt dus. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 19 september 2019.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiser] aanspraak maken op loon over de periode van 1 mei 2019 tot 5 mei 2019, en van 26 juni 2019 tot 19 september 2019, maar niet over de periode van 5 mei 2019 tot 26 juni 2019. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Uit een e-mail van 2 mei 2019 van [eiser] aan New-IT blijkt dat [eiser] zich ziek heeft gemeld met ingang van in ieder geval 1 mei 2019. New-IT heeft niet betwist dat [eiser] ziek was en heeft ook geen bedrijfsarts ingeschakeld om de ziekte van [eiser] te (laten) beoordelen. Dat [eiser] na 1 mei 2019 niet heeft gewerkt, neemt niet weg dat [eiser] tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 BW recht heeft op doorbetaling van 70% van het loon, en de eerste 52 weken van ziekte ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon. Daaraan kan niet afdoen het door New-IT overgelegde
“nul uren contract”, omdat dit contract niet is aangegaan tussen partijen, zoals hiervoor al is overwogen.
4.7.
Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij na 5 mei 2019 hersteld was en niet meer wegens ziekte ongeschikt tot werken. Echter, [eiser] heeft in zijn WhatsApp-bericht van 9 mei 2019 ook aan New-IT meegedeeld dat hij niet meer op kantoor zou komen werken en pas weer zou op kantoor zou verschijnen voor een afspraak tussen partijen. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde e-mail van 13 mei 2019 van New-IT, waarin zij meedeelt dat ervan wordt uitgegaan dat [eiser] geen werkzaamheden meer zal uitvoeren, heeft [eiser] ook niet laten weten dat hij alsnog wil of kan werken, althans niet vóór 26 juni 2019. Op een uitnodiging voor een afspraak heeft [eiser] aan New-IT meegedeeld dat hij die afspraak pas kan maken na 3 juni 2019. Verder heeft [eiser] op de zitting bevestigd dat hij na 5 mei 2019 feitelijk niet meer heeft gewerkt voor New-IT en daartoe ook geen initiatieven heeft ondernomen. Onder die omstandigheden behoort op grond van artikel 7:628 BW het niet verrichten van de overeengekomen arbeid vanaf 5 mei 2019 in redelijkheid voor rekening van [eiser] te komen. [eiser] heeft vanaf 5 mei 2019 dus geen recht op loon.
4.8.
Vanaf 26 juni 2019 kon [eiser] weer wel aanspraak maken op loon. Immers, in zijn e-mail aan New-IT van 26 juni 2019 heeft [eiser] zich uitdrukkelijk weer beschikbaar gesteld voor het verrichten van de werkzaamheden en verzocht om toelating tot die werkzaamheden. New-IT heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt en daarop is ook niet gereageerd. Vanaf 26 juni 2019 komt het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid dus weer voor rekening van New-IT.
4.9.
Op grond van artikel 7:610b BW en gelet op de door [eiser] overgelegde loonspecificaties kan worden uitgegaan van een gemiddelde urenomvang van 24 uur per week en een gemiddeld maandloon van € 1.708,46 bruto. Dat betekent dat [eiser] over de periode van 1 mei tot 5 mei 2019 aanspraak heeft op een bedrag van € 236,56 bruto aan loon, en over de periode van 26 juni 2019 tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 19 september 2019 aanspraak op een bedrag van € 4.757,40 bruto aan loon.
4.10.
De conclusie is dat [eiser] nog aanspraak heeft op betaling van loon tot een bedrag van € 4.993,96 bruto (€ 236,56 bruto € 4.757,40 bruto), te vermeerderen met vakantietoeslag. De gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging zijn toewijsbaar, omdat New-IT te laat heeft betaald, zij het dat de wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 20%. De vordering ten aanzien van reiskosten wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat dergelijke kosten na 1 mei 2019 nog zijn gemaakt. De vordering om New-IT te veroordelen tot het verstrekken van specificaties is niet weersproken en toewijsbaar.
4.11.
De vordering om [eiser] toe te laten tot het werk wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd op 19 september 2019.
4.12.
Voor zover [eiser] – al dan niet subsidiair – nog betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding vordert, worden die vorderingen afgewezen, omdat ook hier het beroep van New-IT c.s. op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW slaagt. Deze vorderingen zijn immers niet ingediend uiterlijk binnen twee dan wel drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst.
4.13.
De vordering om Tomorrow Group te veroordelen om mee te werken aan benoeming van een deskundige om een prijs te bepalen die Tomorrow Group verschuldigd is aan [eiser] op grond van de optieovereenkomst, en alle daarmee samenhangende vorderingen, worden afgewezen. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.14.
De kantonrechter kan Tomorrow Group volgen in haar standpunt dat ervan moet worden uitgegaan dat de optieovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Op grond van artikel 1.2 van de optieovereenkomst van 24 juli 2018 was [eiser] gehouden om premie te betalen tot een bedrag van € 513,00, in acht kwartaaltermijnen. Vast staat dat [eiser] niets heeft betaald. Met New-IT c.s. is de kantonrechter van oordeel dat uit de optieovereenkomst volgt dat sprake is van fatale termijnen, zodat [eiser] al vanaf 24 oktober 2018 in verzuim was. Tomorrow Group kon de optieovereenkomst daarom bij e-mail van 19 september 2019 buitengerechtelijk ontbinden zonder nadere ingebrekestelling. Voor zover Tomorrow Group al niet tot buitengerechtelijke ontbinding kon overgaan op 19 september 2019, geldt dat haar beroep in de conclusie van antwoord op een latere buitengerechtelijke ontbinding slaagt, omdat [eiser] ook tot op het moment van de zitting nog niets had betaald en toen in ieder geval in verzuim was.
4.15.
Het beroep van [eiser] op verrekening van de premie die hij verschuldigd is aan Tomorrow Group met de loonaanspraak op New-IT gaat niet op. Op grond van artikel 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar alleen de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij. De loonaanspraak vloeit voort uit de overeenkomst tussen New-IT en [eiser] , en de verplichting tot premiebetaling vloeit voort uit de optieovereenkomst tussen Tomorrow Group en [eiser] . New-IT en Tomorrow Group zijn niet dezelfde wederpartij en [eiser] had in dit kader dus geen bevoegdheid tot verrekening. Het standpunt van [eiser] dat New-IT en Tomorrow Group met elkaar kunnen worden vereenzelvigd en dat zij als één wederpartij moeten worden beschouwd, is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat op enig moment door Tomorrow Group zou zijn toegezegd dat hij geen premie (meer) hoefde te betalen.
4.16.
De subsidiaire vordering van [eiser] , die erop neerkomt dat Tomorrow Group moet worden veroordeeld tot betaling van € 19.600,00 op grond van een opdrachtovereenkomst, of een arbeidsovereenkomst dan wel ongerechtvaardigde verrijking, wordt ook afgewezen. Uit de door Tomorrow Group overgelegde LinkedIn- en e-mailcorrespondentie tussen partijen blijkt dat Tomorrow Group heeft aangegeven dat zij voor werkzaamheden van [eiser] in de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019 geen betaling kon en wilde doen. Uit die correspondentie volgt dat partijen een vorm van samenwerking aangingen voor bepaalde
“trialprojecten”, waarbij namens Tomorrow Group is aangegeven dat zij [eiser]
“niet kunnen betalen”en dat daar
“geen kosten aan verbonden zijn”voor Tomorrow Group. [eiser] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en heeft daar blijkens die correspondentie mee ingestemd. Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat [eiser] over de genoemde periode geen aanspraak kan maken op enige betaling en dat Tomorrow Group niet ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] ten aanzien van loon, vakantietoeslag, wettelijke rente en wettelijke verhoging zal toewijzen, zoals hiervoor overwogen, en de overige vorderingen zal afwijzen.
4.18.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt New-IT tot betaling aan [eiser] van € 4.993,96 bruto aan salaris, vermeerderd met vakantiegeld, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de gehele betaling, en vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 20%;
5.2.
veroordeelt New-IT tot het opmaken en verstrekken van correcte loonspecificaties vanaf maart 2019;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter