ECLI:NL:RBNHO:2020:8225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
15/006204-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarig stiefkind wegens onvoldoende wettig bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De tenlastelegging omvatte twee feiten, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd het slachtoffer seksueel te benaderen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2010. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 29 september 2020, waar de officier van justitie, mr. A. van Eck, en de raadsman van de verdachte, mr. V.J.M. Janszen, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte als onverenigbaar beoordeeld, en vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Dit is in overeenstemming met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het bewijs niet uitsluitend mag steunen op de verklaring van één getuige.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachte en de getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. De vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank tot vrijspraak kwam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/006204-20
Uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 9
augustus 2009 te Beinsdorp, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1997, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten;
-het (door verdachte) aanraken van de vagina en/of wrijven over de clitoris van die [slachtoffer] .
en/of
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum] 2009 tot en met 31 augustus 2010 te Beinsdorp, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1997, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten;
-het (door verdachte) aanraken van de vagina en/of wrijven over de clitoris van die [slachtoffer] .
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31
augustus 2010 te Beinsdorp, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en/of zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1997, door;
- het (door verdachte) aanraken van de vagina en/of wrijven over de clitoris van die [slachtoffer] .
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31
augustus 2010 te Beinsdorp, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige en/of zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1997, door;
-het, nadat hij (verdachte) die [slachtoffer] had gezegd dat zij wijdbeens in bad moest gaan liggen met haar benen over de rand, (door verdachte) richten van de opengedraaide douchekop op de vagina van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de officier van justitie in de kern aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster bevat. Ook de raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit.
3.2
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van beide feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is. Dit omdat bij zedenzaken doorgaans alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde gepleegde seksuele handelingen. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken moet worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is niet vereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde - in dit geval de specifieke ontuchtige handelingen - steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige/het slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan volgens de Hoge Raad eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en waarbij er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
De verklaring van [aangeefster] wordt in zoverre ondersteund door ander bewijs dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat het gebeurd kan zijn dat aangeefster in de ten laste gelegde periode tussen hem en [moeder van aangeefster] in hun bed heeft geslapen, hoewel hij daaraan geen herinnering meer heeft. [moeder van aangeefster] heeft dit als getuige bevestigd. Ook heeft verdachte ter zitting verklaard dat het een paar keer zal zijn gebeurd dat hij met aangeefster onder de douche heeft gestaan en haar wel eens uit bad heeft gehaald. Deze verklaringen, die zien op de context waarbinnen de seksuele handelingen volgens aangeefster hebben plaatsgevonden, bieden onvoldoende steun voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Het bewijst niet meer dan dat verdachte op een bepaald moment op een bepaalde plek in de directe nabijheid van aangeefster was.
Evenmin kan dit steunbewijs worden gevonden in de door [moeder van aangeefster] bij haar getuigenverklaring gevoegde aantekeningen van een door haar bijgehouden dagboek uit 2009, 2011 en 2018 en foto’s van zoekopdrachten op een computerscherm. In de dagboekaantekeningen uit [moeder van aangeefster] onder meer haar zorgen over de seksuele voorkeuren van verdachte naar aanleiding van diens zoekgedrag naar porno op internet. Daarnaast zijn volgens [moeder van aangeefster] in mei 2009 en juni 2009 zoekopdrachten op een gezamenlijke laptop uitgevoerd met onder meer de zoekterm:
[zoekterm]Daarop betrekking hebbende foto’s die [moeder van aangeefster] destijds zou hebben gemaakt, bevinden zich in het dossier.
In dit verband acht de rechtbank van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat er tussen hem en zijn toenmalige echtgenote [moeder van aangeefster] regelmatig flinke discussies waren over het (veelvuldig) kijken naar porno door verdachte, hetgeen strookt met de verklaring van [moeder van aangeefster] en de inhoud van haar dagboekaantekeningen. Het feit dat verdachte (veelvuldig) naar porno keek, waarbij al dan niet minderjarige meisjes te zien waren - hetgeen verdachte overigens stellig ontkent -, levert geen bijdrage aan de ondersteuning van de verklaring van aangeefster dat verdachte ontuchtige handelingen jegens haar heeft gepleegd. Verder gaan de dagboekaantekeningen (deels) over (een) andere periode(s) dan de periode waarin de ontuchtige handelingen volgens aangeefster hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de zich in het dossier bevindende foto’s van zoekopdrachten geldt dat aan de hand van die foto’s niet kan worden vastgesteld van welke computer of laptop deze afkomstig zijn en ook niet dat het verdachte is geweest die de betreffende zoekopdrachten op deze volgens [moeder van aangeefster] voor het gezamenlijk gebruik bestemde computer heeft uitgevoerd.
Ook hetgeen [vriend van aangeefster] en [moeder van aangeefster] hebben verklaard over hetgeen aangeefster hen heeft verteld over de tenlastegelegde feiten, levert niet het vereiste steunbewijs op, omdat de bron van hun verklaringen dezelfde is als de verklaring die ondersteuning behoeft, namelijk aangeefster zelf. Tot slot kunnen de hiervoor genoemde verklaringen, dagboekaantekeningen en foto’s van zoekopdrachten ook in onderlinge samenhang bezien, niet voldoende steun bieden aan de verklaring van aangeefster.
Nu voldoende wettig bewijs ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 51.874,33 ingediend tegen verdachte wegens immateriële en materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. Gelet op het gegeven dat de rechtbank tot vrijspraak komt van de ten laste gelegde feiten, zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt , voorzitter,
mrs. J. van Beek en M.D. Gunster, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2020.
mrs. J. van Beek en M.D. Gunster zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.