Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
[zoekterm]Daarop betrekking hebbende foto’s die [moeder van aangeefster] destijds zou hebben gemaakt, bevinden zich in het dossier.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De tenlastelegging omvatte twee feiten, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd het slachtoffer seksueel te benaderen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 augustus 2010. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 29 september 2020, waar de officier van justitie, mr. A. van Eck, en de raadsman van de verdachte, mr. V.J.M. Janszen, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte als onverenigbaar beoordeeld, en vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Dit is in overeenstemming met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het bewijs niet uitsluitend mag steunen op de verklaring van één getuige.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachte en de getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. De vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank tot vrijspraak kwam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.