ECLI:NL:RBNHO:2020:8187

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
1517574720
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van brandstichting, beschadiging, afpersing en diefstal

De Rechtbank Noord-Holland heeft op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting, beschadiging, afpersing en diefstal. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 2 oktober 2020. De verdachte, geboren op een onbekende datum en ingeschreven op een onbekend adres, werd beschuldigd van het opzettelijk stichten van brand op 15 juni 2020 te Bergen (NH), waarbij een geparkeerde Volvo in vlammen opging. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 3 tot 5 juli 2020 een celdeur van de politie Noord-Holland had beschadigd. Tevens werd de verdachte beschuldigd van afpersing van een leeftijdsgenoot door deze te dwingen tot de afgifte van geld en een bankpas, en van diefstal van een geldbedrag van 350 euro op 3 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de rechtbank sprak hem vrij van het medeplegen van brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met anderen. De rechtbank achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 398 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en elektronische controle. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, verantwoordelijk was voor zijn daden en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/175747-20 (P)
Uitspraakdatum: 16 oktober 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 oktober 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Bergen (NH) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een op een oprit bij een woning geparkeerd staande personenauto (merk Volvo), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor nabij geparkeerde auto's en/of die woning , in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 3 juli 2020 tot en met 5 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie Noord-Holland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro en/of een bankpas, in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam aangever] of aan een derde toebehoorde, door die [naam aangever] berichten te sturen met dwingende toon en/of die [naam aangever] enige tijd in een wurggreep te houden en/of die [naam aangever] toe te voegen hem in elkaar te zullen trappen als hij aangifte zou doen en/of hem op zijn been te zullen rossen en/of nog niet van ze af te zijn, althans mededelingen van soortgelijke dreigende aard of strekking te uiten;
4
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Alkmaar een geldbedrag van 350 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van een pinpas waartoe hij niet gerechtigd was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Partiele vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat hij van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de bestuurder van de scooter die hem naar de plaats van de brandstichting heeft gebracht, dan wel met enige andere persoon, hetgeen voor medeplegen is vereist.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de overigens onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam aangeefster] d.d. 15 juni 2020 (dossierpagina’s 86-88);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2020 (dossierpagina’s 82-85).
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam verbalisant] namens Politie Noord-Holland d.d. 5 juli 2020 (dossierpagina’s 110-111).
Feit 3 en feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam aangever] d.d. 3 juli 2020 (dossierpagina’s 10-13).
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 15 juni 2020 te Bergen (NH) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto, merk Volvo, gedeeltelijk is verbrand, en gemeen gevaar voor een nabij geparkeerde auto en een woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
2
hij in de periode van 3 juli 2020 tot en met 5 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur, die aan de politie Noord-Holland toebehoorde, heeft beschadigd.
3
hij in de periode van 22 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en bedreiging met geweld [naam aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro en een bankpas, toebehorende aan die [naam aangever] , door die [naam aangever] berichten te sturen met dwingende toon en die [naam aangever] enige tijd in een wurggreep te houden en die [naam aangever] toe te voegen hem in elkaar te zullen trappen als hij aangifte zou doen en hem op zijn been te zullen rossen en nog niet van ze af te zijn.
4
hij op 3 juli 2020 te Alkmaar een geldbedrag van 350 euro, dat toebehoorde aan [naam aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van een pinpas waartoe hij niet gerechtigd was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
3
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
4
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 398 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren. Naast de aan de proeftijd verbonden algemene voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering en daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen. Tevens heeft de officier van justitie de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren gevorderd, bij niet of niet naar behoren te verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis. Ten slotte heeft de officier van justitie de opheffing van het al geschorste bevel tot gevangenhouding gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft verklaard zich te kunnen vinden in de strafeis van de officier van justitie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een kort tijdsbestek een drietal ernstige strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft een auto met benzine overgoten en de brandstof vervolgens aangestoken. Deze auto bevond zich op de oprit van een woning, waarin zich op dat tijdstip, rond middernacht, mensen bevonden. Omdat de bewoners nog wakker waren en de brandstichting tijdig hebben opgemerkt, kon de brandweer voorkomen dat de brand zich via een ernaast geparkeerde auto verder zou kunnen uitbreiden naar de woning. Verdachte mag van geluk spreken dat erger is voorkomen. Brandstichting veroorzaakt naast materiële schade en hinder een groot gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers. Verdachte zou tot zijn daad zijn gekomen uit oogpunt van vergelding omdat een vriend van hem een probleem had met de zoon des huizes.
Verdachte heeft verder een leeftijdsgenoot door middel van geweld en bedreiging daarmee gedwongen tot afgifte van geld. Tevens heeft hij deze jongen tot afgifte van zijn bankpas en pincode gedwongen en vervolgens geld van diens bankrekening weggenomen. Verdachte en zijn mededader hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en er is hem angst aangejaagd. Ook dit handelen zou zijn ingegeven door de wens tot vergelding, omdat verdachte meende dat hem of een vriend iets was aangedaan. Dat verdachte op een dergelijke vergaande manier meent te moeten handelen in geval van een conflict en het gemak waarmee verdachte overgaat tot het plegen van zulke ernstige feiten, acht de rechtbank zeer verontrustend. Dit geldt temeer nu verdachte zich er geen rekenschap van lijkt te geven dat hij met zijn gedragingen (ook) anderen dan zijn tegenstanders treft.
Ten slotte heeft verdachte tijdens zijn insluiting in een politiecel de celdeur bekrast en daardoor beschadigd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 29 september 2020 van mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog.
Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene komt in het onderhavige onderzoek naar voren als een streetwise en assertieve 18-jarige jongen, met een egocentrisch perspectief. Er zijn aanwijzingen gevonden voor een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Deze stoornis kan niet uitgesloten worden en wordt als differentiaal diagnose opgenomen. De persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene lijkt enigszins verstoord verlopen.
Het beeld ontstaat van een impulsieve en enigszins kickgerichte jongen, die weinig empathisch is en een egocentrisch perspectief heeft. Hij trekt zijn eigen plan en kan hierbij afspraken en regels overtreden. Voornoemde wijst met name op een verstoord ontwikkelde gewetensfunctie, waarbij de egocentrische houding zover gaat dat hij slechts in beperkte mate rekening houdt met de belangen van anderen en dat hij weinig gevoelens van schuld en spijt ervaart jegens zijn slachtoffers. Dergelijke problematiek wijst op een gedragsstoornis. Gezien de hardheid in zijn presentatie, het gebrek aan berouw en de reeds lang bestaande gebrekkige empathische vermogens kan er gesproken worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting.
In zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde komt duidelijk zijn lacunaire gewetensfunctie en zijn egocentrische houding naar voren waarbij hij weinig empathie laat zien. Het
tenlastegelegde is echter bewust en weloverwogen gepleegd – voor zover bewezen geacht. Er lijkt dus wel sprake van een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en voornoemde tenlastegelegde feiten, maar er lijkt niet sprake van een dwingende doorwerking. Hij had immers ook van de tenlastegelegde feiten af kunnen zien.
Betrokkene moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien en hij moet ook in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt dat de tenlastegelegde feiten – indien bewezen – betrokkene volledig kunnen worden toegerekend.
Conclusie
Er wordt geen behandeling geïndiceerd geacht. Betrokkene moet in staat worden geacht om voor niet strafbaar gedrag te kunnen kiezen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 29 september 2020 van [naam reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Het reclasseringsrapport houdt onder meer het volgende in:
Het is positief te noemen dat door zijn aanhouding en voorlopige hechtenis probleembesef en
intrinsieke motivatie voor gedragsverandering is ontstaan. De partnerrelatie heeft hier ook een positieve invloed op. De schorsende voorwaarden zoals het hebben van de dagbesteding en de elektronische controle hebben hem geactiveerd. Er is inmiddels sprake van een dagbesteding, dagstructuur en eigen inkomsten. Naast zijn streven om een delictvrij leven te leiden, streeft hij ook maatschappelijke geaccepteerde doelen na zoals een studie willen gaan volgen en komen tot financiële onafhankelijkheid. Betrokkene toont een coöperatieve houding binnen het reclasseringstraject.
Wij schatten in dat het risico op recidive voornamelijk afhangt van zijn houding en de keuzes die hij maakt ten aanzien van een delictvrij leven. Betrokkene dient de gevolgen van zijn handelen te ondervinden. Onzes inziens is een sanctie met intensieve controle geïndiceerd. Ondanks dat de mogelijkheid tot gedragsbeïnvloeding gering wordt geschat kan er ingezet worden op risicobeheersing. Wij zien de positieve gevolgen van de vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende maatregelen die reeds zijn ingezet. Daarnaast is de jonge leeftijd van betrokkene en zijn keuze om een delictvrij leven na te streven een ingang om binnen een meldplicht ondersteuning te bieden. Wanneer de vrijheidsbenemende maatregelen vervallen achten wij het geïndiceerd om zijn gedrag en handelen verder te kunnen monitoren en indien nodig op te kunnen interveniëren. Dit is mogelijk vanuit een meldplicht bij de reclassering.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering
  • een contactverbod met [naam aangever]
  • een locatieverbod met elektronische controle voor de gemeenten Schoorl en Bergen
  • een locatiegebod, waarbij betrokkene op vaste tijden aanwezig is op het verblijfadres.
Zowel ten aanzien van het contactverbod, locatieverbod als het locatiegebod adviseren wij om na de duur van vier maanden de bijzondere voorwaarden te evalueren en hierover het overleg te zoeken met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering het contactverbod, het locatieverbod en het locatiegebod (deels) vervallen verklaren.
Met de conclusies van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen:
Verdachte heeft ruim een maand in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarna is de voorlopige hechtenis onder strenge voorwaarden en met de verplichting van het dragen van een enkelband geschorst. Verdachte heeft verklaard tijdens de detentie veel te hebben nagedacht en tot nieuwe inzichten te zijn gekomen. Na de detentie is verdachte, met behulp van het elektronisch toezicht, aangevangen zijn leven een positieve wending te geven. Hij heeft zich daarbij gehouden aan de opgelegde voorwaarden.
Op de door verdachte gepleegde feiten staan langdurige gevangenisstraffen. De reden dat de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, het in dit geval anders zal doen is in het volgende gelegen. Verdachte is nog erg jong, 18 jaar, en lijkt oprecht in zijn voornemen zijn leven een andere wending te willen geven. De eerste stappen heeft hij al gezet. En hoewel deze verandering zich nog in een pril stadium bevindt, acht de rechtbank het niet opportuun dit proces te doorkruisen. Om verdachte te doordringen van de ernst van de feiten en om hem in de toekomst te weerhouden van strafbaar handelen, zal de rechtbank verdachte, bij wijze van stok achter de deur, een forse voorwaardelijke straf opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht verplicht contact met en verplichte begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [naam aangever] alsmede een locatieverbod en locatiegebod zoals geadviseerd noodzakelijk, waarbij verdachte ter controle hiervan zal blijven meewerken aan elektronische controle. Deze bijzondere voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Om recht te doen aan de ernst van de strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat tevens een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de maximale duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De benadeelde partij [naam aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.000,32 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- overspuiten auto: € 689,70;
- reparatie airconditioning: € 741,27;
- voorruit: € 369,35;
- bijdrage aan plaatsen camerabeveiliging (50%): € 1.200,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in verzochte schadevergoeding met betrekking tot de autoruit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij de vordering onvoldoende onderbouwd acht. De verzochte vergoeding voor de camerabeveiliging dient te worden afgewezen omdat deze schade geen voldoende rechtstreeks verband houdt met het tenlastegelegde feit. Het overig verzochte acht de officier van justitie voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte kan zich vinden in toewijzing van de vordering op de wijze zoals door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de auto (overspuiten, reparatie airconditioning en voorruit) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 1.800,32, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft een bijdrage aan het plaatsen van het camerabeveiligingssysteem afwijzen, omdat deze gestelde schadepost niet het rechtstreeks gevolg is van het hiervoor in de rubriek bewezenverklaring onder 1 bewezen verklaarde feit.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
De gemachtigde van de benadeelde partij Politie Noord-Holland, [naam gemachtigde] , heeft een vordering tot schadevergoeding van € 326,29 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit schilderwerkzaamheden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman gaat er daarbij vanuit dat er door meerdere personen schade aan de deur is toegebracht en acht het merkwaardig dat verdachte alle schade op zich moet nemen. In het dossier bevindt zich geen foto van de schade. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het schadebedrag te matigen tot 20 tot 25 procent van de totale nota.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier en met name uit de bijlage bij de vordering (bijlage 2, opdracht van Politie Noord-Holland aan schildersbedrijf) blijkt dat er naast de door verdachte veroorzaakte schade ook nog andere schade aanwezig was op de celdeur. De schade kan verdachte dan ook slechts voor een deel worden toegerekend. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en is van oordeel dat het deel van de schade dat door het handelen van verdachte is toegebracht dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 100,-. In zoverre vloeit de schade voort uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en de vordering zal derhalve tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 157, 311, 312, 317, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 tot en met 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
398 (driehonderdachtennegentig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
365 (driehonderdvijfenzestig)dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde blijft zich melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Het meewerken aan huisbezoeken kan hier onderdeel van zijn.
  • Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [naam aangever] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
  • Veroordeelde bevindt zich niet in de gemeentes
  • Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam aangeefster]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.800,32(eenduizend achthonderd euro en tweeëndertig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam aangeefster] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam aangeefster] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.800,32 (eenduizend achthonderd euro en tweeëndertig cent, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij Politie Noord-Holland geleden schade tot een bedrag van € 100,- (eenhonderd euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Politie Noord-Holland, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer Politie Noord-Holland de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,- (eenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. A. Ghonedale, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2020.
mrs. Francke en Ghonedale zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.