ECLI:NL:RBNHO:2020:8076

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1181
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor eigen vervoer en de voorwaarden voor verantwoording

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2020, hebben eisers, een echtpaar met lichamelijke beperkingen, een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor eigen vervoer. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarop eisers beroep instelden. Tijdens de zitting op 22 augustus 2019 werd het onderzoek geschorst, waarna verweerder op 11 november 2019 een gewijzigd besluit nam, waarin een financiële vergoeding voor het gebruik van de eigen auto werd toegekend met terugwerkende kracht tot 10 augustus 2018.

Eisers waren het echter niet eens met de voorwaarden die aan de toekenning waren verbonden, met name de verplichting om op declaratiebasis verantwoording af te leggen over de gereden kilometers. De rechtbank oordeelde dat de eisers, ondanks hun beperkingen, in staat waren om de declaraties in te dienen en dat de voorwaarden zoals vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2019 rechtmatig waren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat er nog procesbelang was bij de beoordeling van het gewijzigde besluit.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eisers tegen het gewijzigde besluit ongegrond was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 2.362,50, en het betaalde griffierecht van € 47,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres, te [woonplaats] , samen eisers,
(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een persoonsgebonden budget (pgb) voor eigen vervoer afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 11 november 2019 medegedeeld dat aanleiding bestaat het bestreden besluit ten aanzien van eiseres te herzien. In het gewijzigde besluit is bepaald dat vanaf 10 augustus 2018 een financiële vergoeding voor het gebruik van de eigen auto wordt toegekend.
Partijen hebben vervolgens nadere reacties ingediend. De rechtbank heeft, nadat eisers toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting en de aan verweerder gegeven termijn om aan te geven of hij een nadere zitting wil is verstreken, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers hebben in juni 2018 een aanvraag gedaan voor een pgb ter hoogte van € 1.421,- per jaar voor het gebruik van een eigen auto. Zij hebben lichamelijke beperkingen.
2. Verweerder heeft aan het primaire en het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers ondanks hun lichamelijke beperkingen gebruik kunnen maken van de algemene en voorliggende vervoersvoorzieningen.
3. Eisers hebben aangevoerd dat het advies van de bezwaarschriftencommissie niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat de commissie onterecht geen aanleiding heeft gezien om een medisch onderzoek te laten plaatsvinden naar hun beperkingen. Zij kunnen vanwege hun medische klachten geen gebruik maken van het aanvullend openbaar vervoer (AOV), de buurtbus en Valys. Daarnaast is onvoldoende ingegaan op de (overige) gronden in het bezwaarschrift.
4. Bij het gewijzigde besluit van 11 november 2019 is vanwege het sociaal medisch advies van 18 oktober 2019 ten aanzien van eiseres alsnog een maatwerkvoorziening toegekend. De door verweerder te verstrekken vergoeding, ter compensatie van beperkingen van eiseres bij het zich lokaal verplaatsen, bestaat eruit dat eenmalige financiële vergoedingen voor het gebruik van een eigen auto met terugwerkende kracht worden verstrekt voor de periode van 10 augustus 2018 tot en met 31 december 2019, onder ontheffing van verantwoording over de gereden aantal kilometers. Voorts is voor de periode van 1 januari 2020 voor onbepaalde tijd een financiële vergoeding voor het gebruik van een eigen auto toegekend, op declaratiebasis.
4.1
Eisers hebben in reactie op het gewijzigde besluit aangegeven dat zij zich niet kunnen verenigen met de ingangsdatum van het pgb, omdat de aanvraag op 31 juli 2018 door verweerder is ontvangen. Voorts kunnen zij zich niet verenigen met de vermelding dat zij vanaf 1 januari 2020 door middel van maandelijkse declaraties verantwoording moeten afleggen over de gereden kilometers. Een toekenning is niet afhankelijk van het aantal te rijden kilometers. Uit de Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2017 blijkt dat het gaat om een forfaitair bedrag en dat dit los staat van de werkelijke kosten. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat het overleggen van een maandelijkse declaratie ten aanzien van de gereden kilometers te belastend is voor hen.
4.2
In reactie hierop heeft verweerder aangegeven dat hij eisers tegemoetkomt wat betreft de ingangsdatum en dat de toegekende voorziening zal ingaan per 31 juli 2018. Met betrekking tot de voorwaarden die gekoppeld zijn aan de toekenning en betaling van het pgb blijft verweerder erbij dat aan de betaling onder meer de voorwaarde is verbonden dat uitbetaling van de vergoeding voor het gebruik van een eigen auto op maandelijkse declaratiebasis geschiedt. Dit is conform de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2019 (Vmo). Voorts is met de gemachtigde van eisers telefonisch overlegd en is desgevraagd gesteld dat eisers wel in staat zijn om declaraties in te dienen. Omdat niet is gebleken van (medische) belemmeringen om declaraties in te dienen, is verweerder van oordeel dat eisers gehouden zijn de declaraties in te dienen van de gemaakte kilometers. De toegekende bedragen zijn hier immers op gebaseerd, met een maximum bedrag.
5. Omdat het gewijzigde besluit van 11 november 2019 in de plaats is gekomen van het bestreden besluit, hebben eisers geen procesbelang meer bij een beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk.
5.1
Het gewijzigde besluit komt niet volledig tegemoet aan het beroep van eisers. Eisers hebben daarom nog procesbelang bij een beoordeling van dit besluit. Nu het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Awb van rechtswege mede betrekking heeft op dat besluit, zal de rechtbank dit besluit hierna beoordelen.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de verstrekking van de financiële vergoedingen voor het gebruik van een eigen auto voor de periode van 31 juli 2018 tot en met 31 december 2019 niet in geschil is. Partijen houdt verdeeld of eisers ten aanzien van de verstrekking van de financiële vergoeding voor het gebruik van een eigen auto vanaf 1 januari 2020 door middel van maandelijkse declaraties verantwoording moeten afleggen over de gereden kilometers.
5.3
Artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
5.4
De gemeenteraad van Edam-Volendam heeft uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 door vaststelling van de Vmo.
5.5
In artikel 11, derde en vierde lid, van de Vmo is bepaald - voor zover van belang - dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de beschikking in ieder geval wordt vastgelegd:(…)
e. de wijze van verantwoording van de besteding.
5.6
In artikel 6.1.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2019 (Besluit) is bepaald dat de tegemoetkoming is gebaseerd op de door de consumentenbond vastgestelde gemiddelde kostprijs en voor een eigen auto € 1.428 per jaar bedraagt. Verder staat bij de berekening onder meer vermeld dat dit de maximale tegemoetkoming is.
5.7
Op grond van artikel 11 van de Vmo dient verweerder in de beschikking de wijze van verantwoording van de besteding vast te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan voldaan. In het besluit van 11 november 2019 is immers vermeld dat over de periode van 1 januari 2020 voor onbepaalde tijd een financiële vergoeding voor het gebruik van een eigen auto op declaratiebasis wordt verstrekt. Vanaf 1 januari 2020 dient eiseres door middel van maandelijkse declaraties verantwoording af te leggen over de gereden kilometers. Hierbij geldt een maximale hoogte van 25 kilometer per enkele reis. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze wijze van verantwoording van de besteding per 1 januari 2020 onredelijk te achten. De door eisers aangehaalde passage in de toelichting bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Edam-Volendam 2017 staat niet meer in het Besluit uit 2019 en kan hun dus niet baten. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eisers heeft verweerder meegedeeld dat de gemachtigde van eiseres in een telefonisch contact met hem heeft gesteld dat eisers wel in staat zijn de declaraties in te dienen. Het standpunt van verweerder dat eisers hierom gehouden zijn de declaraties in te dienen van de gemaakte kilometers, volgt de rechtbank, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat eisers hun stelling dat het te belastend is niet hebben onderbouwd. De rechtbank gaat er wel van uit dat verweerder eisers (nader) informeert hoe invulling moet worden gegeven aan de wijze van verantwoording via declaraties.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eisers tegen het gewijzigde besluit ongegrond is.
7. Omdat sprake is van een gewijzigd besluit ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Met betrekking tot de door eisers gevraagde vergoeding van gemaakte kosten in de bezwaarfase stelt de rechtbank vast dat eisers bij brief van 21 september 2018, dus tijdens de bezwaarfase, hebben verzocht daarvoor in aanmerking te komen. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in het besluit van 11 november 2019 naar aanleiding van het medisch advies van 18 oktober 2019 het bestreden besluit heeft gewijzigd en eisers ook reeds in bezwaar hebben aangevoerd dat zij het noodzakelijk achten dat er een medisch onderzoek wordt gehouden. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat eisers op grond van artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb voor vergoeding van gemaakte kosten in de bezwaarfase in aanmerking komen.
De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.362,50 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op het gewijzigde besluit, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder het bedrag van de proceskosten vergoeden aan hun gemachtigde.
7. Ook dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 november 2019 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.362,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 18 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.