ECLI:NL:RBNHO:2020:8049

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
11 oktober 2020
Zaaknummer
8722549
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonbetaling en werkweigering in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde], handelend onder de naam Miegroup. De werknemer had zijn werkgever gedagvaard omdat zijn loon was stopgezet na een periode van ziekte en werkweigering. De werknemer was sinds 1 september 2018 in dienst als Accountmanager en had een bruto maandsalaris van € 3.052,35. De werkgever had op 12 augustus 2020 het loon stopgezet, omdat de werknemer niet was verschenen op het werk na een ziekmelding op 29 juni 2020. De werknemer stelde dat de opschorting van het loon onterecht was, omdat er geen sprake was van een situatie die dit rechtvaardigde volgens artikel 7:629 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat de werknemer zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat de spanningen in de werksituatie een rol speelden. De kantonrechter concludeerde dat de loonvordering van de werknemer toewijsbaar was vanaf 12 augustus 2020, en dat de werkgever de wettelijke verhoging en rente moest betalen. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, omdat de werkgever grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8722549 \ KG EXPL 20-81 (PA)
Uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.A. Spigt
tegen
[gedaagde], handelende onder de naam
Miegroup
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. W. Searle

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 2 september 2020 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 28 september 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 1 september 2018 in dienst getreden bij [gedaagde] . De arbeidsovereenkomst geldt thans voor onbepaalde tijd.
2.2.
De functie van [eiser] is die van Accountmanager, tegen een loon van € 3.052,35 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3.
Op 22 juni 2020 heeft [gedaagde] [eiser] een concept vaststellingsovereenkomst doen toekomen. Op dezelfde dag is [eiser] vrijgesteld van werkzaamheden. [eiser] heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend.
2.4.
Op 24 juni 2020 heeft [eiser] zijn werkzaamheden hervat.
2.5.
Op 29 juni 2020 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.6.
Op 3 augustus 2020 heeft de Arbodienst tijdens een telefonisch spreekuur in verband met de RIVM-richtlijnen met [eiser] gesproken. In de “terugkoppeling spreekuur” staat, voor zover relevant, het volgende:

Betrokkene heeft geen beperkingen als gevolg van van ziekte of gebrek. Er is sprake van forse spanningen in de werksituatie.
Geadviseerd wordt dat werkgever en werknemer met elkaar in gesprek gaan om afspraken te maken en oplossingen te zoeken. Inschakelen van mediation kan hierbij zinvol zijn.
2.7.
Op 7 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [naam 2] namens [gedaagde] en [eiser] en zijn gemachtigde.
2.8.
[eiser] is per 7 augustus 2020 beter gemeld. [eiser] is vervolgens opgeroepen om zijn werkzaamheden per 10 augustus 2020 te hervatten. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
2.9.
Bij e-mail van 10 augustus 2020 wordt [eiser] wederom opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten per 12 augustus 2020. In de e-mail staat verder: “
Wanneer je wederom weigert om te komen zullen we overgaan tot opschorting van je salaris tot je weer gewoon werkt.
2.10.
Bij e-mail van 13 augustus 2020 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] onder meer het volgende bericht:

Teneinde uw cliënt te motiveren om alsnog zijn verplichtingen na te komen hebben wij geen andere optie gezien dan het stopzetten van het loon voor te houden. Wij verwachten uw cliënt morgen om 15:00 uur op kantoor, met of zonder u, teneinde het nieuwe verkoopplan te bespreken. Niet verschijnen betekent wederom een werkweigering zonder (goede) reden. Dit zou zelfs betekenen dat uw cliënt het oplossen van zijn spanningen frustreert. Nogmaals; mediation is niet nodig voor het bespreken van een verkoopplan.
2.11.
[gedaagde] heeft het loon van [eiser] tot (omstreeks) 12 augustus 2020 betaald.
3.
De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot, kort samengevat, doorbetaling van zijn loon, betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de opschorting van loonbetaling met ingang van 12 augustus 2020 wegens werkweigering onjuist en onterecht is. [eiser] stelt dat [gedaagde] het loon niet kan opschorten omdat geen sprake is van een situatie ex artikel 7:629 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast stelt [eiser] dat, mocht toch sprake zijn van het stopzetten van het loon, [gedaagde] dat onterecht heeft gedaan. [eiser] is bereid om zijn werkzaamheden te hervatten, te beginnen met de door de Arbodienst voorgestelde mediation.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat tijdens het gesprek op 7 augustus 2020 door [eiser] twee punten naar voren zijn gebracht, te weten het maken van een nieuw verkoopplan en het privé willen rijden met de bedrijfsauto. Daar zou de spanning volgens [eiser] in zitten. Die twee punten zijn besproken en [gedaagde] zou een nieuw verkoopplan opstellen. In plaats van zijn werkzaamheden (met uitzondering van de werkzaamheden betreffende het verkoopplan) te hervatten, is [eiser] , zonder aan te geven wat de reden is, niet verschenen op werk. Ook aan het verzoek een paar dagen later te komen, heeft [eiser] niet voldaan. [gedaagde] heeft daarom betaling van het loon gestopt.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot betaling van loon.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] per 12 augustus 2020 recht heeft op betaling van loon.
5.4.
[eiser] heeft betoogd dat [gedaagde] betaling van het loon heeft opgeschort terwijl er geen sprake is van een situatie ex artikel 7:629 lid 6 BW. Gelet op het hiervoor genoemde verslag van de Arboarts moet er van worden uitgegaan dat er vanaf 3 augustus 2020 geen sprake meer is van ziekte of gebrek, maar dat wel sprake was van forse spanningen in de werksituatie. Partijen zijn het daar ook over eens; [eiser] was vanaf 7 augustus 2020 niet ziek. [gedaagde] heeft als grondslag voor het staken van de loonbetaling per 12 augustus 2020 verwezen naar artikel 7:628 BW en gesteld dat zij betaling van het loon niet heeft opgeschort maar heeft gestopt omdat [eiser] zijn werkzaamheden niet heeft hervat (zie ook de hiervoor onder 2.10 vermelde brief).
5.5.
De kantonrechter laat in het midden of sprake is geweest van een loonopschorting, zoals [eiser] heeft betoogd, dan wel een loonstop, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [gedaagde] het loon van [eiser] heeft stopgezet, heeft [gedaagde] dit naar het oordeel van de kantonrechter niet terecht gedaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Het recht op loon op en na 12 augustus 2020 moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zoals dat artikel sinds 1 januari 2020 luidt. Volgens dat artikel is de werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
5.7.
Het is aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een uitzondering op de hoofdregel. [gedaagde] wijst er in dit verband op dat [eiser] structureel en zonder deugdelijke reden heeft geweigerd gehoor te geven aan oproepen om het werk te hervatten, zodat het niet werken voor zijn rekening en risico komt. [gedaagde] gaat er daarbij echter aan voorbij dat volgens de Arboarts sprake was van forse spanningen in de werksituatie en dat is geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan om afspraken te maken en oplossingen te zoeken. De Arboarts heeft daarbij ook gezegd dat het inschakelen van mediation zinvol kan zijn. Partijen hebben hier aanvankelijk invulling aan gegeven door op 7 augustus 2020 een gesprek met elkaar te voeren.
5.8.
Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen het gesprek op 7 augustus 2020 anders hebben ervaren. Voor [gedaagde] waren de problemen na het gesprek van 7 augustus 2020 opgelost en heeft zij daarom [eiser] opgeroepen om op 10 augustus 2020 zijn werkzaamheden, behoudens die met betrekking tot het verkoopplan, te hervatten. Voor [eiser] was dit anders. Naar het oordeel van de kantonrechter had [gedaagde] in dit geval niet mogen verwachten dat de forse spanningen in de werksituatie na één gesprek waren opgelost. Er had eerst een structurele oplossing voor de spanningen gevonden moeten worden, voordat het werk kon worden hervat. Het is niet ongebruikelijk in dergelijke situaties een mediator in te schakelen, zoals ook is geadviseerd door de Arboarts. In plaats daarvan heeft [gedaagde] ervoor gekozen [eiser] meteen na het eerste gesprek op straffe van (afgaand op de in 2.10 vermelde brief) een loonstop op te roepen om te komen werken. Dat de werkzaamheden die [eiser] moest verrichten, per 10 augustus 2020 niets te maken hebben met het nieuwe verkoopplan, zoals [gedaagde] heeft betoogd, doet daar niets aan af. De kantonrechter weegt daarbij mee dat in het stuk van de Arboarts niet is vermeld dat [eiser] het werk zou moeten hervatten. Door vervolgens ook niet in te gaan op het verzoek van [eiser] om een mediator in te schakelen, heeft [gedaagde] het bereiken van een oplossing, en daarmee werkhervatting aanzienlijk verminderd.
5.9.
Dit alles leidt de kantonrechter tot het (voorlopig) oordeel dat het voor rekening en risico van [gedaagde] komt dat er na 10 augustus 2020 geen arbeid is verricht en [eiser] recht op loon behoudt. De loonvordering van [eiser] is daarom toewijsbaar vanaf 12 augustus 2020, de datum waarop volgens partijen de betaling van het loon door [gedaagde] is stopgezet.
5.10.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, omdat [gedaagde] te laat heeft betaald.
5.11.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het salaris € 3.052,35 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vanaf 12 augustus 2020 en tot aan de dag van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van elke salaristermijn tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,54
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 440,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter