In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways PLC. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van vlucht BA423 van Amsterdam naar Londen op 2 februari 2019. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot de annulering van een voorafgaande vlucht, BA444.
De kantonrechter oordeelde dat British Airways niet voldoende had aangetoond dat de annulering van vlucht BA423 het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de luchtvaartmaatschappij niet had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de annulering te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief de wettelijke rente, maar wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier niet had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat British Airways ongelijk kreeg in deze zaak.