ECLI:NL:RBNHO:2020:8038

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
8109470 \ CV EXPL 19-15717
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Beiroet naar Amsterdam via Frankfurt op 6 juli 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam en vorderde hij compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van een slottijd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door een besluit van de luchtverkeersleiding, wat kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, maar dat Lufthansa niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de compensatie omdat de vertraging niet te wijten was aan hun handelen, maar aan externe factoren. De vordering van de passagier werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizigersrechten en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen. De zaak illustreert ook de rol van luchtverkeersleiding in het veroorzaken van vertragingen en de juridische implicaties daarvan voor luchtvaartmaatschappijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8109470 \ CV EXPL 19-15717
Uitspraakdatum: 30 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen, mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 4 september 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Beiroet International Airport via Frankfurt am Main naar Amsterdam-Schiphol Airport op 6 juli 2019.
2.2.
De vlucht van Beiroet naar Frankfurt met vluchtnummer LH1307 heeft vertraging opgelopen waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht met vluchtnummer LH1002 naar Amsterdam heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met vertraging op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat vlucht LH1307 met een vertraging van 40 minuten is vertrokken vanuit Beiroet, omdat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan het toestel. De passagier is vervolgens met een vertraging van 24 minuten in Frankfurt aangekomen. De schema overstaptijd voor de onderhavige vlucht bedraagt 50 minuten en de ‘minimum connecting time’ op de luchthaven van Frankfurt bedraagt 45 minuten. De passagier heeft dan ook vanwege deze vertraging de aansluitende vlucht gemist. Lufthansa heeft de passagier vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Amsterdam.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor Lufthansa. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lufthansa voldoende aangetoond dat luchtverkeersbeheer als gevolg van capaciteitsproblemen een nieuw slot heeft opgelegd aan vlucht LH1307. De passagier stelt dat geen sprake was van een langdurige vertraging in de zin van de Verordening door het intrekken van het slot, maar juist door het missen van de vlucht naar Amsterdam. De kantonrechter overweegt dat het missen van de vlucht naar Amsterdam een direct gevolg is van het intrekken van het oorspronkelijke slot en het opleggen van een nieuw - later- slot door de luchtverkeersleiding. Indien het oorspronkelijke slot niet door de luchtverkeersleiding was ingetrokken zou de passagier tijdig in Frankfurt zijn aangekomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de langdurige vertraging is ontstaan door het intrekken van het oorspronkelijke slot en dat deze omstandigheid kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Voorts heeft Lufthansa voldoende onderbouwd dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Frankfurt voor de onderhavige vlucht 45 minuten bedraagt. Niet in geschil is dat de overstaptijd voor de vlucht 50 minuten bedraagt. Dit houdt in dat de passagier een buffer had van 5 minuten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd omdat in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te Frankfurt echter een aankomstvertraging van 24 minuten zodat hij, ook al zou Lufthansa voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat niet van Lufthansa in onderhavige geval kon worden verwacht dat zij bij de omstandigheid dat de luchtverkeersleiding voor vertrek meerdere malen een nieuwe slottijd oplegt aan een vlucht voor de passagiers van die vlucht met een overstap onderzoekt of zij hierdoor nog hun overstap kunnen halen en vervolgens de mogelijkheden onderzoekt om de passagiers om te boeken naar vluchten bij verschillende andere luchtvaartmaatschappijen die omstreeks hetzelfde tijdstip vertrekken, zodat de overstap nog kan worden gehaald. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet meer van Lufthansa kon worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 144,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter