In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie na de annulering van hun vlucht LH333 van Venetië naar Frankfurt op 5 april 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, vorderen een schadevergoeding van € 1.250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Lufthansa, vertegenwoordigd door mr. E.C. Douma, betwist de vordering en beroept zich op buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de annulering zouden rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van vlucht LH333 niet voldoende was onderbouwd door Lufthansa als gevolg van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelt dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, zoals vereist onder artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter concludeert dat Lufthansa verplicht is om de passagiers te compenseren voor de vertraging die zij hebben ondervonden.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Lufthansa veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van Lufthansa, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De rechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.