In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Zurich op 22 april 2019. De vlucht had een aanzienlijke vertraging opgelopen, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht miste en uiteindelijk meer dan drie uur later op zijn eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het oorspronkelijke tijdslot door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een buitengewone omstandigheid, Lufthansa niet voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de luchtvaartmaatschappij een te kleine buffer had ingepland in haar schema, wat leidde tot de langdurige vertraging van de passagier.
De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde Lufthansa tot betaling van € 250,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij het plannen van hun vluchten en de noodzaak om rekening te houden met mogelijke vertragingen.