ECLI:NL:RBNHO:2020:8017

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
8121604 \ CV EXPL 19-16299
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door luchtvaartmaatschappij en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Zurich op 22 april 2019. De vlucht had een aanzienlijke vertraging opgelopen, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht miste en uiteindelijk meer dan drie uur later op zijn eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het intrekken van het oorspronkelijke tijdslot door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een buitengewone omstandigheid, Lufthansa niet voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de luchtvaartmaatschappij een te kleine buffer had ingepland in haar schema, wat leidde tot de langdurige vertraging van de passagier.

De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde Lufthansa tot betaling van € 250,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij het plannen van hun vluchten en de noodzaak om rekening te houden met mogelijke vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8121604 \ CV EXPL 19-16299
Uitspraakdatum: 16 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Zwitserland)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 september 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland) naar Zurich Airport (Zwitserland) op 22 april 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar München met vluchtnummer LH2311 (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier zijn aansluitende vlucht naar Zurich heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagier compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat de vlucht gepland stond om 05:20 uur UTC vanuit Schiphol te vertrekken. De luchtverkeersleiding heeft echter het oorspronkelijk slot ingetrokken en een aantal maal een nieuw slot opgelegd. Een slot heeft een venster van vijf minuten ervoor tot 10 minuten erna. Lufthansa heeft uiteindelijk het slot van 05:54 uur UTC gebruikt. De vlucht is hierdoor met een vertraging van 20 minuten om 07:00 uur UTC in München aangekomen, waarna de passagier zijn aansluitende vlucht naar Zurich van 07:20 uur UTC heeft gemist. De minimum overstaptijd in München bedraagt 30 minuten. De schema overstaptijd van 40 minuten is derhalve voldoende om een incident op te vangen. In onderhavige geval was het echter onvoldoende, omdat vlucht LH2311 met zoveel vertraging werd uitgevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor Lufthansa. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lufthansa voldoende aangetoond dat luchtverkeersbeheer een nieuw slot heeft opgelegd aan vlucht LH2311. De passagier stelt dat geen sprake was van een langdurige vertraging in de zin van de Verordening door het intrekken van het slot, maar juist door het missen van de vlucht naar Zurich. De kantonrechter overweegt dat het missen van de vlucht naar Zurich een direct gevolg is van het intrekken van het oorspronkelijke slot en het opleggen van een nieuw - later - slot door de luchtverkeersleiding. Indien het oorspronkelijke slot niet door de luchtverkeersleiding was ingetrokken zou de passagier tijdig in München zijn aangekomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de langdurige vertraging is ontstaan door het intrekken van het oorspronkelijke slot en dat deze omstandigheid kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Voorts heeft Lufthansa voldoende onderbouwd dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van München voor de onderhavige vlucht 30 minuten bedraagt. Niet in geschil is dat de overstaptijd voor de vlucht 40 minuten bedraagt. Dit houdt in dat de passagier een buffer had van 10 minuten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd omdat in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is immers beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lufthansa door de voorliggende buffer aan te houden onvoldoende rekening gehouden met eventuele vertragingen in het reisschema van de passagier.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Lufthansa wordt verworpen. Weliswaar is sprake van een buitengewone omstandigheid die tot langdurige vertraging op de eindbestemming heeft geleid, maar Lufthansa heeft door een minieme buffer in haar schema op te nemen niet de redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te voorkomen.
5.7.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 april 2019 tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 81,00;
salaris gemachtigde € 144,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter