ECLI:NL:RBNHO:2020:8009

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
15-245410-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uitlokking van zware mishandeling met voorbedachten rade

De rechtbank Noord-Holland heeft op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot uitlokking van zware mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte, geboren in 1961 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, heeft in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 11 oktober 2019 geprobeerd een getuige te bewegen om een misdrijf te begaan tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte via Facebook berichten heeft gestuurd naar de getuige, waarin hij gedetailleerde informatie over het slachtoffer verstrekte, inclusief woonadres, signalement en zelfs foto’s. De verdachte had een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld voor de uitvoering van het plan.

Tijdens de rechtszitting op 22 september 2020 heeft de officier van justitie, mr. T.M. Fikkers, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.J. Hes, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank verwierp het verweer van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot uitlokking. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuige bruikbaar waren voor het bewijs, ondanks tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuige en de verbalisant.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat het recidiverisico als laag werd ingeschat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige poging tot uitlokking, maar dat er aanleiding was om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-245410-19
Uitspraakdatum: 6 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.J. Hes, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 oktober 2019 tot en met 11 oktober 2019 te Haarlem, in ieder geval in Nederland, heeft gepoogd om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [getuige] door middel van het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften te bewegen een misdrijf te begaan, namelijk het misdrijf van artikel 300 en/of 301 en/of artikel 302 en/of 303 van het Wetboek van Strafrecht, te weten (zware) mishandeling (met voorbedachte raad) van [slachtoffer] , immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, voornoemde [getuige] een of meerdere (Facebook)bericht(en) gestuurd en/of die [getuige] informatie verstrekt over
* (het plan/voorstel) dat iemand (die [slachtoffer] ) moest worden aangepakt tegen betaling en/of
* de identiteit van die [slachtoffer] en/of
* het woonadres van die [slachtoffer] en/of
* het signalement van die [slachtoffer] (waarbij, hij verdachte, die [getuige] een of meerdere foto’s van die [slachtoffer] heeft gestuurd) en/of
* het tijdstip en/of de plaats, waar(op) die [slachtoffer] te benaderen zou zijn en/of
* de auto waarin die [slachtoffer] zich verplaatste en/of
* het door die [slachtoffer] te bekomen letsel (t.w. het blind maken van die [slachtoffer] , ‘zodat die [slachtoffer] niets meer aan zijn leven zou hebben, want dat verdient hij ook’) en/of
in welke berichten en/of waarbij verdachte, die [getuige] een bedrag van € 500,= / € 1500,=, althans een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld.

2.Voorvragen

2.1
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat in het geval de rechtbank de verklaring van de getuige [getuige] volgt, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsvrouw heeft daartoe onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1979, NJ 1980, 356 (Tallon-criterium) aangevoerd dat de politie, in de persoon van verbalisant [verbalisant] , heeft aangestuurd op het uitlokken van verdachte door [getuige] , terwijl verdachte al was gestopt met het versturen van berichten aan [getuige] en verdachte in de berichten aan [getuige] expliciet had aangegeven dat hij er vanaf wilde zien. Uit de verklaring van [getuige] volgt dat hij op instigatie van verbalisant [verbalisant] berichten is gaan versturen aan verdachte en daarbij ook steeds door [verbalisant] is begeleid.
De rechtbank verwerpt het ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek aan de telefoon van verdachte is gebleken dat hij vanaf augustus 2019 bezig is geweest om iemand te vinden die [slachtoffer] iets aan zou willen doen en daartoe verschillende personen heeft benaderd. Zo heeft verdachte op 25 augustus 2019 een WhatsApp bericht aan zijn neef [naam 1] gestuurd met de volgende inhoud: “Hoi [naam 1] , ken jij toevallig een paar gasten die iemand total loss kunnen slaan.” Deze WhatsApp conversatie met [naam 1] heeft voortgeduurd tot en met 24 september 2019, waarbij verdachte meermalen aan [naam 1] vraagt of hij nog iets heeft gehoord. Ook is in de telefoon van verdachte een Facebook Messenger gesprek aangetroffen met [naam 2] . Op 25 augustus 2019 heeft verdachte [naam 2] het volgende gevraagd: “Wanneer kunnen de jongens wat doen het wordt nl tijd”. In de telefoon van [naam 2] is het volgende WhatsApp gesprek van 9 augustus 2019 met [naam 3] aangetroffen:
[naam 2] : [naam 3] wanneer spreken we af met die gozer
[naam 3] : Hoe heet die gozer
[naam 2] : [verdachte]
[naam 3] : Die gozer wie ik moet pakken die naam moet ik hebben
[naam 2] : Hoor je bij dat gesprek
Op 6 oktober 2019 stuurt verdachte [naam 2] nog een bericht met de volgende inhoud: “Hou mij op de hoogte als je iemand kent”.
Vervolgens heeft verdachte omstreeks 8 oktober 2019 in verband met het plan [slachtoffer] iets aan te laten doen via Facebook [getuige] benaderd, wiens naam hij van [naam 4] had gekregen. Verdachte heeft verklaard dat hij als reactie in eerste instantie een bericht van [getuige] kreeg waarin stond dat hij geen contact meer moest opnemen, waarna vervolgens een bericht van [getuige] volgde met de vraag: “Wat vraag je en wat bied je.” Uit de inhoud van het vervolg van het Facebook chatgesprek tussen verdachte en [getuige] blijkt dat verdachte [getuige] vervolgens informatie heeft gegeven over het woonadres en het signalement van [slachtoffer] , de plaats en het tijdstip waarop [slachtoffer] te benaderen zou zijn, de auto waarin [slachtoffer] zich verplaatst en foto’s van [slachtoffer] heeft verstuurd.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven chatgesprekken kan naar het oordeel van de rechtbank niet volgen dat verdachte na het leggen van het eerste contact met [getuige] heeft afgezien van zijn plan [slachtoffer] iets aan te laten doen. Hoewel verdachte na de eerste afhoudende reactie van [getuige] hem het bericht heeft gestuurd dat hij het (
de rechtbank begrijpt: het plan [slachtoffer] iets aan te doen) laat varen, volgt daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet onmiskenbaar dat verdachte op zijn - al langer bestaande - plan is teruggekomen. Verdachte heeft immers na dit bericht de berichtenwisseling met [getuige] voortgezet en hem desgevraagd allerlei informatie over de persoon van [slachtoffer] verschaft. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het chatgesprek met [getuige] slechts als een spel zag, mede gelet op de aard en de inhoud van de berichten waarin hij gedetailleerde informatie over [slachtoffer] verstrekt, niet geloofwaardig. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin verdachte door een politieagent is gebracht tot het begaan van het tenlastegelegde feit zonder dat zijn opzet daarop tevoren reeds was gericht. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
2.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt nu zij tegenstrijdigheden bevatten en (daarom) onbetrouwbaar zijn. Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op het uitlokken van [getuige] . Bovendien is er geen sprake van uitlokking, omdat er geen afspraken zijn gemaakt over een beloning (geldbedrag) en het tijdstip waarop de mishandeling plaats zou moeten vinden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige] bruikbaar zijn voor het bewijs, aangezien die verklaringen op essentiële punten steun vinden in de Facebook chatberichten en ook in de verklaring van verdachte. Als het gaat om de verklaring van [getuige] over de contacten met verbalisant [verbalisant] , heeft deze verbalisant daarover bij de rechter-commissaris een andersluidende verklaring afgelegd. Deze tegenstrijdigheden hebben echter geen betrekking op aspecten van de verklaring van [getuige] die dragend zijn voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt daarnaast het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen opzet heeft gehad op het uitlokken van [getuige] . Naar het oordeel van de rechtbank leidt de inhoud van de Facebook chatberichten tussen verdachte en [getuige] tot geen andere conclusie dan dat verdachte de bedoeling had [getuige] uit te lokken (te bewegen) [slachtoffer] iets aan te doen. In de berichten voorziet verdachte [getuige] van de benodigde informatie over de persoon van [slachtoffer] waaronder diens woonadres en auto. Zoals hiervoor onder 2.1 is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het Facebook chatgesprek met [getuige] enkel als een spelletje zag en dit niet meer serieus nam, gelet op de aard en de inhoud van de berichten waarin hij gedetailleerde informatie over [slachtoffer] verstrekt, niet geloofwaardig. Dat er (nog) geen afspraken waren gemaakt over een te betalen geldbedrag en of tijdstip waarop de mishandeling van [slachtoffer] plaats zou moeten vinden, maakt evenmin dat niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit kan worden gekomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte al vanaf augustus 2019 bezig is geweest om iemand te vinden die [slachtoffer] iets aan zou willen doen en daartoe in ieder geval twee andere personen heeft benaderd of laten benaderen. In het Facebook chatgesprek tussen verdachte en [getuige] maakt verdachte melding van het feit dat hij een deal voor € 500 had. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat [getuige] meerdere keren aan hem heeft gevraagd wat hij vraagt en wat hij biedt. Ook in het gesprek tussen [naam 2] en [getuige] , welk gesprek voorafgaat aan de chatberichten tussen verdachte en [getuige] , wordt over een geldelijke vergoeding gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de hiervoor aangehaalde berichten niet anders worden geduid dan dat verdachte de bedoeling had [getuige] [slachtoffer] iets aan te laten doen tegen een geldelijke beloning. Dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de hoogte van de geldelijke vergoeding en of het tijdstip waarop een en ander zou plaatsvinden doet hieraan niet aan af.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 11 oktober 2019 te Haarlem, heeft gepoogd om [getuige] door middel van het verschaffen van inlichtingen en een belofte te bewegen een misdrijf te begaan, te weten zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, voornoemde [getuige] Facebookberichten gestuurd en die [getuige] informatie verstrekt over
* dat die [slachtoffer] moest worden aangepakt tegen betaling en
* de identiteit van die [slachtoffer] en
* het woonadres van die [slachtoffer] en
* het signalement van die [slachtoffer] (waarbij, hij verdachte, die [getuige] foto’s van die [slachtoffer] heeft gestuurd) en
* het tijdstip en de plaats, waar(op) die [slachtoffer] te benaderen zou zijn en
* de auto waarin die [slachtoffer] zich verplaatste en
* het door die [slachtoffer] te bekomen letsel (t.w. het blind maken van die [slachtoffer] , ‘zodat die [slachtoffer] niets meer aan zijn leven zou hebben, want dat verdient hij ook’) en
in welke berichten en waarbij verdachte, die [getuige] een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

De raadsvrouw van verdachte heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op grond van vrijwillige terugtred.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangezien er op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet gezegd kan worden dat de poging tot uitlokking niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Daartoe is het volgende van belang.
Vast staat dat verdachte al vanaf augustus 2019 het plan had opgevat [slachtoffer] te laten mishandelen (iets aan te laten doen) en daartoe met in ieder geval twee personen contact heeft gezocht of laten zoeken. Vervolgens heeft verdachte met deze intentie contact gezocht met [getuige] . Weliswaar heeft verdachte na een eerste afhoudende reactie van [getuige] gereageerd met het bericht:
“Maar jij wilde geen contact meer met mij dus laat ik het varen”,maar hieruit volgt juist dat verdachte zijn plan laat varen omdat [getuige] geen contact meer met hem wilde. Bovendien heeft verdachte na dit bericht de berichtenwisseling met [getuige] juist voortgezet en hem gedetailleerde informatie over [slachtoffer] verstrekt, zoals diens woonadres, signalement, de plaats en het tijdstip waarop [slachtoffer] te benaderen zou zijn, diens auto en foto’s van [slachtoffer] . Van vrijwillige terugtred is gelet op het voorgaande dan ook geen sprake.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging om een ander door beloften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen zware mishandeling met voorbedachten rade te plegen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de daaraan gestelde voorwaarden heeft gehouden, de reclassering het recidiverisico als laag inschat en verdachte niet eerder is veroordeeld. De raadsvrouw heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke straf op te leggen aan verdachte dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitlokking van zware mishandeling met voorbedachten rade. Verdachte voelde zich bedrogen toen hij erachter kwam dat de nieuwe partner van zijn ex-vrouw [slachtoffer] bleek te zijn. [slachtoffer] was al 27 jaar een vriend van verdachte. Verdachte is uit frustratie en boosheid gedurende twee maanden op zoek gegaan naar iemand die tegen een geldelijke beloning [slachtoffer] iets aan zou willen doen. In oktober 2019 heeft verdachte [getuige] hiervoor benaderd. Verdachte heeft [getuige] gedetailleerde inlichtingen verschaft over het woonadres en het signalement van [slachtoffer] , de plaats en het tijdstip waarop [slachtoffer] te benaderen zou zijn, de auto waarin [slachtoffer] zich verplaatst en [getuige] foto’s van [slachtoffer] gestuurd. Het moet voor [slachtoffer] beangstigend zijn geweest te weten dat verdachte heeft geprobeerd hem te laten mishandelen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage, gedateerd 6 maart 2020, opgemaakt door J. Yntema, GZ-psycholoog. Het psychologisch rapport houdt onder meer in dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 16 maart 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden, namelijk een meldplicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en een locatieverbod.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het bewezenverklaarde als een eenmalig incident worden beschouwd nu verdachte de rechtbank ervan heeft overtuigd dat hij de situatie met zijn ex-vrouw achter zich heeft gelaten. Hij heeft spijt betuigd dat hij het zo uit de hand heeft laten lopen. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte zijn leven weer in positieve zin (werk, een nieuwe vriendin en goed contact met de reclassering) heeft opgepakt. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, nu gelet op de aard en de ernst van het feit een gevangenisstraf als passende straf moet worden aangemerkt. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod. Verdachte heeft verklaard dat hij in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis eens per twee weken een gesprek heeft met de reclassering, de urinecontroles altijd negatief zijn en dat de reclassering het niet nodig vond om verdachte aan te melden voor een behandeling bij de Waag. Gelet op de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapporten en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om een ambulante behandeling en een alcoholverbod thans nog als bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf. De rechtbank betrekt daarbij dat het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat en die inschatting wordt bevestigd door de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt.
De vordering van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, wordt afgewezen. Niet is voldaan aan de daarvoor geldende eis dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 14e Sr.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 46a, 47 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres: Oostvest 60 2011 AK te Haarlem, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- zich niet zal bevinden rondom de woning van aangever op [adres] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van [zijn/haar] identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. K.I. de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
Mrs. G.D. Kleijne en K.I. de Jong zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.