ECLI:NL:RBNHO:2020:8008

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
8320801 CV EXPL 20-692
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en schadevergoeding in verband met aannemingsovereenkomst voor verbouwing

In deze zaak heeft eiser, Cyprea Welnessbouw & Advies, een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens betaling van facturen voor werkzaamheden die zijn verricht in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een badkamer. De vordering is ingesteld op 29 januari 2020, waarbij eiser een bedrag van € 4.297,97 vorderde, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld van € 10.165,83, wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden door eiser.

Tijdens de zitting op 28 september 2020 is gebleken dat de werkzaamheden door eiser niet zijn afgerond en dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser niet toewijsbaar is, omdat de derde termijn van de aanneemsom pas verschuldigd is bij oplevering, die niet heeft plaatsgevonden. Eiser heeft aangevoerd dat gedaagde de badkamer in gebruik heeft genomen, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van stilzwijgende aanvaarding van het werk.

De tegenvordering van gedaagde is gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser gehouden is tot vergoeding van schade die gedaagde heeft geleden door gebreken in de uitvoering van de werkzaamheden. De kantonrechter heeft eiser veroordeeld tot betaling van € 243,83 aan gedaagde, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8320801 \ CV EXPL 20-692 WD
Uitspraakdatum: 28 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,handelend onder de naam
Cyprea Welnessbouw & Advies,woonplaats gekozen hebbende te [plaats] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: M.A. Woudenberg (DAS)

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 januari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 28 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden (via Skype). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Op 21 augustus 2019 is tussen partijen een aannemingsovereenkomst gesloten op basis waarvan [eiser] zich heeft verbonden tot het verrichten van bouwkundige werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van een verbouwing van de badkamer in de aan [gedaagde] toebehorende woning.
2.2.
De door [eiser] aan [gedaagde] verstrekte opdrachtbevestiging bevat de volgende passage:
“Betalingstermijnen:1e termijn: (…)2e termijn: (…)3e termijn: Bij oplevering van de werkzaamheden;70 % restant arbeidskosten en 100% van eventueel meerwerk/ minderwerk (nacalculatie)”.
2.3.
Op 25 september 2019 is [eiser] met de werkzaamheden gestart.
2.4.
Op 7 november 2019 heeft [eiser] de eindfactuur aan [gedaagde] verzonden. Deze factuur is gedateerd op voornoemde datum en heeft als factuurnummer: 201910100. Deze factuur luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Restant 3e termijn conform opdracht met ons nummer (…) € 3.150,00(…)Totaal € 5.100,00
2.5.
Op 17 november 2019 en op 21 november 2019 heeft [gedaagde] een e-mail verzonden aan de firma Sanisale, waarin hij zich heeft beklaagd over de kwaliteit van de door [eiser] geleverde werkzaamheden.
2.6.
Sanisale heeft beide e-mails aan [eiser] doorgestuurd.
2.7.
Op 21 november 2019 heeft [eiser] de huissleutel, die [gedaagde] ten behoeve van de werkzaamheden aan [eiser] had verstrekt, bij de woning van [gedaagde] achtergelaten. De opgedragen werkzaamheden waren op dat moment nog niet voltooid.
2.8.
Op 22 november 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd waarin de volgende passage voorkomt:
“In de tussentijd is mij onderstaande mail doorgezet door Sanisale. Hier ben ik zo ontzettend boos over dat ik gister de deur én de sleutel bij jullie in de gang heb neergezet.(…)Gezien de onderlingen verhoudingen dankzij het bijhouden van logboeken en het versturen van mails achter mijn rug om, niet best meer zijn, wil ik graag tot een eindvoorstel komen, waarna partijen uit elkaar kunnen gaan en voor beide partijen het boek dicht kan.(…)Per ommegaande door jullie te voldoen: € 4.200,00 Tegen finale kwijting (Muv de reguliere montagegarantie)”.
2.9.
Op of omstreeks 22 november 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] een herziene versie van de eindfactuur verstrekt. Deze versie vermeldt dezelfde datum en hetzelfde factuurnummer als de eerdere versie, maar sluit op een totaalbedrag van € 4.246,67.
2.10.
Op 20 december 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan de toenmalig gemachtigde van [eiser] een brief gestuurd die de volgende passage bevat:

Voorts maakt cliënt aanspraak op kosteloos herstel c.q. vervanging van de volgende gebreken:(…)Uw cliënte dient voorgaande klachtpuntenbinnen 3 weken na hedente hebben verholpen. Bij gebreke van tijdig c.q. volledig herstel ziet cliënt zich genoodzaakt om aanspraak te maken op derdenherstel en zullen deze kosten op uw cliënte worden verhaald.”
2.11.
[eiser] is niet overgegaan tot herstel c.q. vervanging van de in de brief van 20 december 2019 opgesomde gebreken.
2.12.
Op 24 januari 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [eiser] een brief geschreven waarin de volgende passage voorkomt:
“Tot op heden heeft u niet aan uw verplichtingen voldaan. U verkeert derhalve in verzuim. Cliënt maakt niet langer meer aanspraak op nakoming maar op vervangende schadevergoeding. De vervangende schadevergoeding bestaat uit:(…)De door cliënt geleden schade bedraagt in totaal derhalve€ 10.165,83 incl. BTW(…)Verrekening schade met opgeschort bedrag(…)Dit betekent dat u nog een bedrag van € 7.015,53 aan cliënt moet voldoen.”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 4.297,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom, tot op 29 januari 2020 begroot op € 57,97, alsmede met een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten, tot slot te vermeerderen met de kosten van dit geding en de daarover verschuldigde rente.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd en voor zover van belang, als volgt aan. [gedaagde] is gehouden te betalen voor de in zijn opdracht uitgevoerde werkzaamheden. Dit bedrag ziet op de slottermijn van de vooraf bepaalde aanneemsom en op de op basis van nacalculatie aan [eiser] toekomende vergoeding voor geleverd meerwerk. Het oorspronkelijke factuurbedrag is door [eiser] naar beneden bijgesteld vanwege de klachten van [gedaagde] . Voor zover deze klachten terecht waren, is [gedaagde] hierdoor in voldoende mate gecompenseerd. [gedaagde] weigert desondanks aan zijn betalingsverplichting te voldoen en dient hiertoe te worden veroordeeld. Vanwege de wanbetaling dient [gedaagde] daarnaast aan [eiser] te vergoeden de gemaakte buitengerechtelijke kosten en de verschuldigde rente.
3.3.
[gedaagde] voert verweer op gronden die hierna, voor zover van belang, aan de orde komen.

4.De tegenvordering

4.1.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van primair een bedrag van € 10.165,83, subsidiair voor zover de vordering van [eiser] toewijsbaar is, het bedrag dat na verrekening overblijft, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf (primair) 21 november 2019, alsmede te vermeerderen met de kosten van dit geding en de nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert hiertoe, kort gezegd, aan dat [eiser] tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. Het verrichte werk heeft de volgende gebreken: de achterwand van de toiletombouw scheurt op de kitnaad, de kitnaden verschillen op naadverloop van dik naar dun, het afschot van de douchevloer is te groot, de drain van de afvoer zit scheef. Dit is slechts een selectie van de gebreken. [eiser] is na het verstrijken van de in de ingebrekestelling van 20 december 2019 genoemde termijn in verzuim en is gehouden de door [gedaagde] geleden schade van € 10.165,83 te vergoeden. Dit bedrag is (blijkens de brief van 24 januari 2020) het totaal van het voor het herstel geoffreerde bedrag van € 9.922,00 en de kosten van de douchedeur (€ 152,35), de muurverf (€ 81,48) en het douchegordijn (€ 10,00).
4.3.
[eiser] voert verweer op gronden die hierna aan de orde komen.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [gedaagde] geen betaling van het gevorderde bedrag opeisbaar verschuldigd is, omdat [eiser] de overeengekomen werkzaamheden niet heeft voltooid en oplevering niet heeft plaatsgevonden.
5.2.
Dit verweer slaagt. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.3.
Vast staat dat [eiser] naar aanleiding van de door [gedaagde] aan Sanisale gezonden e-mails heeft besloten de werkzaamheden niet meer af te ronden en om deze reden de door [gedaagde] aan [eiser] verstrekte huissleutel ter plaatse heeft achtergelaten.
5.4.
Het gevolg hiervan is dat het bedrag van de (gecorrigeerde) eindfactuur, welk bedrag ziet op de derde- tevens slottermijn van de aanneemsom en het volgens [eiser] verrichte meerwerk, niet opeisbaar is. In de door [eiser] opgestelde opdrachtbevestiging staat namelijk geschreven dat de derde termijn van de aanneemsom en het uit hoofde van meerwerk/ minderwerk dan wel nacalculatie verschuldigde, pas dient te worden betaald bij de oplevering van de werkzaamheden. Deze oplevering heeft door de handelwijze van [eiser] niet plaatsgevonden.
5.5.
[eiser] heeft hier nog tegen ingebracht dat [gedaagde] de badkamer in gebruik heeft genomen en dat het werk daarmee als opgeleverd moet worden beschouwd. De kantonrechter begrijpt dit betoog aldus dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] het werk stilzwijgend heeft aanvaard als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW. De kantonrechter gaat hierin niet mee. Stilzwijgende aanvaarding door een opdrachtgever als [gedaagde] vindt op de voet van genoemd artikel pas plaats, als de aannemer ( [eiser] ) te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert. Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op enig moment aan [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd. Daarbij komt dat [eiser] uit de door hem ontvangen e-mails en brieven af heeft kunnen leiden dat [gedaagde] het werk niet heeft aanvaard.
5.6.
De vordering van [eiser] ligt voor afwijzing gereed.
de tegenvordering
5.7.
De vordering van [gedaagde] ziet met name op vergoeding van de kosten van herstel van gebreken in de uitvoering van de door [eiser] verrichte werkzaamheden. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren op de tegenvordering, doch enkel mondeling ter zitting zijn verweer gevoerd.
5.8.
Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting de volgende reactie gegeven. [gedaagde] heeft zich pas na ontvangst van de eindfactuur over de kwaliteit van het geleverde werk beklaagd. De klachten over het afschot van de douchevloer zijn ongegrond. De vloer voldoet aan de regels en de omstandigheden ter plekke noodzaken om de vloer steiler te maken dan gebruikelijk. De overige door [gedaagde] aan de orde gestelde gebreken hadden kunnen worden opgelost, als er door [gedaagde] op een normale wijze over was gecommuniceerd.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Niet is komen vast te staan dat de gebreken waarvan [gedaagde] herstel wenst, te laat door [gedaagde] bij [eiser] zijn gemeld. Een deel van de klachten waarvan [gedaagde] herstel wenst, zijn al genoemd in de e-mailwisseling die partijen medio november 2019 al dan niet via Sanisale hebben gevoerd. Dat [gedaagde] zijn beklag niet rechtstreeks bij [eiser] heeft gedaan, maar bij Sanisale, acht de kantonrechter niet relevant, omdat Sanisale de door haar ontvangen e-mails één op één aan [eiser] heeft doorgestuurd en [eiser] vervolgens kennis van de inhoud van de e-mails heeft genomen. Voor zover de gebreken voor het eerst zijn gemeld door middel van de brief van 20 december 2019, acht de kantonrechter dit onder de gegeven omstandigheden niet ontijdig.
5.10.
Met betrekking tot het afschot van de vloer wordt als volgt overwogen. De partij die aanspraak maakt op schadevergoeding draagt ook de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [gedaagde] stelt hiertoe, onder meer, dat het afschot van de douchevloer te groot is. [eiser] brengt hiertegen in, voor zover van belang, dat de vloer weliswaar steiler is dan gebruikelijk, maar dat het toegepaste afschot voldoet aan de normen. Dit betoog moet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van de door [gedaagde] gestelde tekortkoming. Om deze betwiste tekortkoming vast te kunnen stellen, is nader door [gedaagde] te leveren bewijs geboden, maar de kantonrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde] tot het te leveren bewijs toe te laten. Hij heeft namelijk ter zitting niet gereageerd op de inhoudelijke betwisting van [eiser] en daarmee de door hem gestelde tekortkoming onvoldoende onderbouwd. Ook de door [gedaagde] overgelegde offerte van Timmerwerken Wim Blauw bevat geen inhoudelijke onderbouwing van de stelling dat er sprake is van een te groot afschot. Daaruit blijkt ook niet dat het toegepaste afschot niet aan de normen voldoet.
5.11.
Het gevolg van het voorgaande is dat niet is komen vast te staan dat de douchevloer een te groot afschot heeft. Voor het overige heeft [eiser] niet (gemotiveerd) weersproken dat van een tekortkoming sprake is, zodat van het bestaan daarvan kan worden uitgegaan. Dat brengt mee dat [eiser] , die niet is ingegaan op de op 20 december 2019 geboden gelegenheid tot herstel, gehouden is de hiermee verband houdende schade van [gedaagde] te vergoeden. Met betrekking tot de hoogte van de te vergoeden schade wordt als volgt overwogen.
5.12.
De hoogte van de in verband met de douchedeur (€ 152,35), muurverf ( € 81,48) en het douchegordijn (€ 10,00) gevorderde bedragen heeft [eiser] niet weersproken. Deze bedragen, in totaal een bedrag van € 243,83, liggen voor toewijzing gereed. De over deze bedragen gevorderde rente kan als zijnde onweersproken worden toegewezen.
5.13.
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van herstelkosten van € 9.922,00 wordt als volgt overwogen.
De met de door [gedaagde] gewenste aanpassing van deze douchevloer gemoeide kosten hoeven door [eiser] niet te worden vergoed. Dit volgt uit hetgeen hiervoor onder 5.10 is overwogen. Het gevolg hiervan is dat de herstelofferte die [gedaagde] heeft overgelegd ter onderbouwing van de herstelkosten van € 9.922,00 niet tot uitgangspunt kan dienen bij de schadebegroting. Het geoffreerde bedrag is namelijk niet gespecificeerd, terwijl de offerte duidelijk maakt dat dit totaalbedrag ziet op meerdere werkzaamheden, waaronder het storten van een nieuwe vloer met afschot voor de douchecabine. Niet duidelijk is geworden welke herstelkosten zijn gemoeid met de overige herstelwerkzaamheden die in principe voor vergoeding door [eiser] in aanmerking zouden komen. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de begroting van deze overige herstelkosten.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de hoogte van de door [eiser] te vergoeden herstelkosten onvoldoende heeft onderbouwd. Deze herstelkosten liggen voor afwijzing gereed.
5.14.
Het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.
de vordering en de tegenvordering
5.15.
Nu partijen over en weer (grotendeels) in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
de tegenvordering
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 243,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 november 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de vordering en de tegenvordering
6.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter