ECLI:NL:RBNHO:2020:8004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
15/302344-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij poging tot afpersing met nepwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 augustus 2019 in Haarlem een poging tot afpersing heeft gepleegd met een nepwapen. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van het binnenlopen van een Domino's Pizza met een bivakmuts en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarbij hij medewerkers dwong om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 29 september 2020 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het eerste feit, wegens het ontbreken van bewijs voor geweld of bedreiging met geweld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan zowel de poging tot afpersing als het voorhanden hebben van een nepwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een nepwapen te dreigen, bij de medewerkers van Domino's Pizza redelijke vrees voor geweld heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 37 dagen, met aftrek van voorarrest, en een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn jeugd en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en de noodzaak voor pedagogische beïnvloeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/302344-19 (P)
Uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Haarlem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of andere medewerkers van Domino's Pizza te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan Domino’s Pizza toebehoorde
- met een bivakmuts over zijn hoofd en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand de Domino's Pizza, gevestigd aan het [adres] , is binnengelopen en/of
- het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] en/of andere medewerkers van Domino's Pizza heeft gericht en/of
- heeft geroepen: 'doe de kassa open' en/of 'doe de kassa open en geef het kassageld aan mij', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Haarlem, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een luchtdrukpistool dat sterke gelijkenis vertoont met een echt wapen van het merk Splatmaster, model Rapide/the Survival Game heeft voorhanden gehad/ gedragen/vervoerd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van bewijs voor het bestanddeel ‘geweld en/of bedreiging met geweld’. Uit het dossier blijkt dat verdachte het wapen enkel op aangever heeft gericht en niet op andere medewerkers en dat aangever direct zag dat het een nepwapen betrof en dacht dat het een grap was. Hieruit blijkt dat er geen sprake was van enige vrees bij aangever.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
de
bekennende verklaringdie verdachte ter terechtzitting van 29 september 2020 heeft afgelegd;
Ten aanzien van feit 1
een
proces-verbaal van aangifte(dossierpagina 22 t/m 24). Dit proces-verbaal houdt in de op 12 augustus 2019 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring;
een
proces-verbaal van verhoor(dossierpagina 25 en 26). Dit proces-verbaal houdt in de op 13 augustus 2019 door getuige [getuige 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring;
een
proces-verbaal van verhoor(dossierpagina 29 en 30). Dit proces-verbaal houdt in de op 13 augustus 2019 door getuige [getuige 2] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring;
Ten aanzien van feit 2
een
proces-verbaal van bevindingen beschrijving vuurwapen(dossierpagina 54 en 55). Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisant.
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte kort voor middernacht met een bivakmuts op Domino’s Pizza is binnen gegaan en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op aangever. Hierbij heeft verdachte geroepen dat aangever geld uit de kassa aan hem moest geven. Getuige [getuige 2] heeft, toen hij zag dat verdachte een vuurwapen op aangever richtte, direct zijn handen in de lucht gestoken. Gelet op deze feiten en omstandigheden kon door het handelen van verdachte bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat verdachte fysiek geweld zou gaan gebruiken. Niet is vereist dat bij aangever daadwerkelijk vrees is ontstaan. Het is volgens vaste jurisprudentie voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen (ECLI:NL:HR: 2004:AN9309). De beoordeling of sprake is van vrees is daarmee geobjectiveerd.
De rechtbank acht de bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen en verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 12 augustus 2019 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] en andere medewerkers van Domino's Pizza te dwingen tot afgifte van geld, dat aan Domino’s Pizza toebehoorde
- met een bivakmuts over zijn hoofd en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand de Domino's Pizza, gevestigd aan het [adres] 1, is binnengelopen en
- het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] heeft gericht en
- heeft geroepen: 'doe de kassa open' en 'doe de kassa open en geef het kassageld aan mij', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:hij op 12 augustus 2019 te Haarlem een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een luchtdrukpistool dat sterke gelijkenis vertoont met een echt wapen van het merk Splatmaster, model Rapide/the Survival Game voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 37 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat een maatregel betreffende het gedrag voor de duur van 12 maanden wordt opgelegd, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) geadviseerd, te vervangen door 6 maanden jeugddetentie.
Tot slot heeft zij verzocht de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en – in het geval van een bewezenverklaring voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten – een jeugddetentie op te leggen die overeenkomt met de duur van het ondergane voorarrest en met aftrek van dat voorarrest. Daarnaast heeft zij de rechtbank verzocht een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen, zoals door de RvdK geadviseerd, maar deze maatregel te beperken tot de duur van 6 maanden.
De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte aankomende zomer naar een van de campussen van Victory Outreach wil, mogelijk in het buitenland, en dat hij zich reeds acht maanden aan voorwaarden heeft gehouden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 12 augustus 2019 laat op de avond, met een bivakmuts op en een nepwapen in de hand, geprobeerd Domino’s Pizza te overvallen. Voor de medewerkers van Domino’s Pizza is dit een beangstigende situatie geweest. Dit soort misdrijven brengen ook breder in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Verdachte, die de feiten pleegde om in zijn behoeften van zijn drugsverslaving te kunnen voorzien, heeft zich hier niets aan gelegen laten liggen.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een
uittreksel uit de justitiële documentatievan 31 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank weegt ook mee hetgeen verdachte ter zitting zelf heeft verteld over zijn jeugd, waarin hij vanaf jonge leeftijd te kampen heeft gehad met een instabiele thuissituatie en een ernstige (hard)drugsverslaving en over de positieve ontwikkeling die hij sinds februari 2020 bij Victory Outreach ervaart.
De rechtbank heeft voorts gelet op de over verdachte uitgebrachte
rapportenvan 19 december 2019, 30 december 2019, 20 januari 2020 en 18 september 2020, opgesteld door [medewerker] van de RvdK.
In het rapport van 18 september 2020 adviseert de RvdK het volgende:
Gesproken wordt over een pedagogisch strafadvies. Dit is echter bij [verdachte] , vanwege zijn leeftijd tijdens het tenlastegelegde en vanwege de visie van de PO rapporteur op het toepassen van ASR, niet vanzelfsprekend. De RvdK komt in het onderzoek echter tot de conclusie dat toepassen van het jeugdstrafrecht (middels ASR) wel passend in deze situatie en bij deze persoon is.
De RvdK adviseert de rechtbank om aan [verdachte] de gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van 12 maanden in de vorm van wonen, werken en dagbesteding bij Victory Outreach, behandeling van een psycholoog van De Hoop GGZ, afname van DC's door Victory Outreach en/of de reclassering en toezicht en begeleiding vanuit Leger des Heils reclassering, en te bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De RvdK vindt toezicht vanuit de volwassenreclassering afdeling JOVO (jongvolwassenen) van het Leger des Heils passend, gezien de doelen die de RvdK heeft voor de reclassering (wonen, werk, zelfstandigheid).
Vanwege het pedagogisch karakter, de focus op gedragsbeïnvloeding middels behandeling, het lik-op-stuk beleid en de mogelijkheid tot time-outs acht de RvdK het GBM-kader het meest passend. De RvdK ziet een GBM als het juiste kader om sturing te geven aan de groei die [verdachte] op dit moment doormaakt en die nog langer ingezet moet worden om duurzaam en stabiel te zijn.Wat betreft de duur van de GBM adviseert de RvdK een periode van 12 maanden, omdat de RvdK denkt dat deze termijn nodig is om een duurzame gedragsverandering te bewerkstellen.
De RvdK ziet geen meerwaarde in een straf, aanvullend op de GBM. Derhalve adviseert de RvdK om [verdachte] een onvoorwaardelijke detentie op te leggen, met daarbij de aanbeveling om deze gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest.
Namens de RvdK heeft [medewerker] het advies ter terechtzitting toegelicht en gehandhaafd. Ook heeft [reclasseringswerker] , namens de Jeugdreclassering, ter terechtzitting toegelicht achter het advies te staan.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank verder het
psychologisch rapport, gedateerd 13 maart 2020, opgesteld door psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw, in aanmerking genomen.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan ziekelijke stoornissen en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een stoornis in cannabisgebruik, een stoornis in het gebruik van heroïne, een stoornis in het gebruik van cocaïne en een stoornis in het gebruik van een ander middel (GHB) bij een jongeman met een persoonlijkheidsorganisatie met antisociale trekken. Overige stoornissen of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn niet uitgesloten.Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren genoemde ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig.De eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene wordt in huidig onderzoek gediagnosticeerd met forse verslavingsproblematiek en een psychopathiforme persoonlijkheidstoerusting. Dat leidt ertoe dat betrokkene in het zoeken van vervulling van zijn (verslavings)behoeften nauwelijks gehinderd wordt door scrupules en verantwoordelijkheidsgevoel waardoor hij gemakkelijk tot grensoverschrijdend gedrag kan komen. De beschreven problematiek heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde maar de precieze wijze waarop en mate waarin in niet helder.
De psycholoog heeft het advies ter terechtzitting nader toegelicht en gehandhaafd.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven adviezen en conclusies van de RvdK en de deskundige en neemt die over. In de conclusie van de psycholoog dat de problematiek waarmee verdachte te kampen had heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde feit ziet de rechtbank aanleiding verdachte de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 18 jaar oud en dus meerderjarig. Dat betekent dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht het uitgangspunt is, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De RvdK acht, na uitvoerig onderzoek, indicaties aanwezig voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, gezien de leeftijd van verdachte en pedagogische beïnvloeding mogelijk is. De psycholoog heeft in de persoonlijkheid of ontwikkeling van verdachte geen indicaties gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Gelet op het advies van de RvdK en de toelichting daarop ter zitting onderschrijft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het advies van de RvdK met betrekking tot het toepassen van het jeugdstrafrecht en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr.
De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige passend en geboden, nu de ernst van de bewezenverklaarde feiten hiertoe aanleiding geven en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De bij verdachte aanwezige problematiek rechtvaardigt oplegging van de maatregel en verdachte verdient een kans op hulp, welke hulp hem door deze maatregel op maat geboden kan worden. De rechtbank zal de maatregel voor de duur van 12 maanden opleggen. Deze tijd is nodig om aan de problemen van verdachte te werken en een wezenlijke gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen. De door de raadsvrouw voorgestelde periode van 6 maanden acht de rechtbank, mede gelet op het advies van de RvdK op dit punt, te kort.
Indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Vooropgesteld moet worden dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas tenuitvoergelegd mag worden nadat zij onherroepelijk is geworden. Artikel 77w lid 6 Sr voorziet in een uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in zijn belang is. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft er in deze zaak niet ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen, zodat de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 63, 77c, 77g, 77i, 77w, 77wc, 77gg, en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
37 dagen;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op aan verdachte
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van
12 (twaalf) maanden, bestaande uit een ambulant programma met de volgende voorwaarden, te weten dat verdachte, gedurende de maatregel:
  • woont bij Victory Outreach op het adres [adres] ;
  • het dagprogramma volgt van Victory Outreach;
  • een adequate dagbesteding heeft bij Victory Outreach, waarbij verdachte slechts met toestemming van de reclassering mag starten op een externe dagbestedingsplek (scholing/werk/stage);
  • zich onder behandeling stelt van een psycholoog bij De Hoop GGZ;
  • meewerkt aan begeleiding door de reclassering van het Leger des Heils te Rotterdam;
  • meewerkt aan urinecontroles op het gebruik van drugs door Victory Outreach en/of de reclassering, zo vaak deze instanties dit nodig achten;
wijst de reclassering van het Leger de Heils (afdeling JOVO) aan om verdachte bij dit programma te begeleiden en heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
beveelt voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.C. Koelman, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2020.
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.